RWT
Op gezette tijden rapporteert de Rekenkamer over de ruim drieduizend rechtspersonen met een wettelijke taak (rwt’s) die ons land rijk is. Als we de onderwijsinstellingen even niet meerekenen is het gros ervan tegelijk zelfstandig bestuursorgaan (zbo). Een zbo wordt verondersteld zowel een eigen deskundigheidsgebied te hebben als met openbaar gezag te zijn bekleed, een rwt daarentegen is vast wel deskundig maar niet per se met openbaar gezag. In de onnavolgbare logica van de bestuurlijke wereld is de verhouding tussen een minister en een zbo niet hiërarchisch, tussen minister en rwt weer wel. Deskundigen zijn ondergeschikten tenzij ze met openbaar gezag zijn versierd. Het zal wel, en in de praktijk is toch alles grijs.
In de deze week vrijgegeven rapportage heb ik geen totaalbedrag gevonden van het geld dat in rwt’s omgaat. Het gaat om miljarden (alleen al bij VWS tellen we 39 miljard vind ik in het rapport). Begin 2000 sloot het totaal op zo’n 119 miljard. Het zal niet minder zijn geworden en dus is het interessant te weten hoe er met al dat geld wordt omgesprongen. Dat weten we niet. Nou ja, een beetje. Het rapport meldt dat gegevens over de bedrijfsvoering nog altijd (het vorige meetmoment was 2005) ‘beperkt inzicht’ verschaffen. Dat is niet veel en vermoedelijk minder dan weinig. Hoewel, de verantwoording van de ministers aan de Kamer is al ‘beperkt’, dus dat moet dan toch wat anders zijn dan ‘weinig’. Waar het verschil zit wordt niet uitgelegd.
Zo’n rapport is wel aardig. De Rekenkamer schrijft wat, biedt dat aan de minister aan, die reageert, de Rekenkamer spreekt daar weer een oordeel over uit en alles komt in het rapport te staan. Men gaat ook heel beleefd met elkaar om. De Rekenkamer wijst erop dat het ergens wel beter is geworden en ergens nog niet of nog niet genoeg, de minister constateert verheugd dat er toch vooruitgang is en dat de rest nog gaat komen, de Rekenkamer merkt op dat als er op punten wat is verbeterd we niet weten of dat die ene zwaluw is maar dat de minister toch ook een beetje moet letten op de ‘systeemverantwoordelijkheid’, dat als er eindelijk eens een verantwoordingsrapportje voorligt van een rwt dat nog niet betekent dat het ook een goed rapportje is enzovoorts.
Zo houden we elkaar bezig. Het was allemaal natuurlijk ooit bedoeld om een overheid te hebben die zich met ‘kerntaken’ kon bezighouden en de rest kon verzelfstandigen. Dat zou het overzicht bevorderen, effectiever werken bevorderen en ook nog de efficiency een heerlijke impuls geven. Het overzicht zijn we al lang kwijt, de effectiviteit houdt niet over en de efficiency is verdwenen in een ondoordringbare bedrijfsvoering.
Ergens onderweg moet er iets zijn misgegaan.
31 oktober
=0=
En nu
Nu we van de AOW een gewone werknemersverzekering aan het maken zijn – met de volledige instemming van de vakbonden – is het de hoogste tijd die verzekeringen zelf eens onder de loep te nemen. Want het lijkt nergens op. Het zijn amper verzekeringen waar je wat aan hebt. In mijn situatie bijvoorbeeld. Jaren heb ik betaald aan ww premies, WAO en Vut regelingen, wat al niet. Nooit iets van gebruikt en toch zijn ze allemaal verschraald of afgeschaft. Weggegooid geld. Anderen hebben er misschien wat aan gehad, ik niet. Ik heb niet eens invloed op de premie die ik moet afdragen om al die anderen uit de wind te houden. Bij een brandverzekering, een inboedelverzekering enzovoorts heb ik in elk geval nog invloed op de hoogte van de premie en dus het eventueel uit te betalen bedrag. Hier niet. Hier wordt beslist, over mij maar zonder mij. Dat kan beter!
Het voorbeeld is Chili. Nog ten tijde van Pinochet is aan de werknemers de keus voorgelegd of ze in het, met een omslagstelsel gefinancierde, staatspensioenfonds wilden blijven dan wel daar uit wilden stappen en een eigen rekening wilden openen in een spaarfonds op kapitaalbasis waaruit ze in voorkomende gevallen bedragen konden onttrekken, de hoogte waarvan dan weer afhankelijk was van je eigen inleg in dat fonds. Wanneer je ophoudt met sparen, je mag het helemaal zelf bepalen. Ik dacht altijd dat mevrouw Thatcher, de goede vriendin van Pinochet, daarmee was begonnen maar dat is helemaal fout. Het was in Chili. En het is een succes, ook nu nog. Behalve voor pensioenen is het fonds ook toegankelijk voor levensverzekeringen en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Allemaal voor jou, buurman en buurvrouw kunnen er niet aankomen. Meer nog, die opvreters vallen buiten het plan want als je vrijwel niet werkt, steeds wisselende baantjes hebt, alleen hele kleine baantjes hebt, niet eens een fatsoenlijke werknemerstatus bezit maar zo’n beetje als zzp-er door het leven gaat – dan ben je niet interessant genoeg voor het fonds. Men zegt dat het een nadeel is van dat fonds maar dat is natuurlijk onzin. Het is het principe ervan, al zegt mijn bron het wat anders (dit is de bron: N. Ferguson, The Ascent of money; Penguin 2009: 212-220).
Het is op deze manier ook veel goedkoper voor de schatkist en dus voor de geplaagde belastingbetaler. Het is een uitstekend schema en als je er toch mee bezig bent is het echt niet nodig op te houden bij pensioenen en andere uitkeringen omdat je niet meer kunt werken. Het stelsel, het is in Nederland wel eens voorgesteld maar veel verder dan een proefschrift is het niet gekomen, is ook uitstekend geschikt voor werkloosheidsverzekeringen. Dan ga je maar wat anders doen, of je eet je spaarbedragje op. Dan heb je er zelf de lusten en lasten van en je hoeft je ook niet meer te ergeren aan uitkeringstrekkers die geen bal uitvoeren en van de staat een kleine bijdrage vragen zonder er wat voor terug te willen doen.
Ik wil de jonge generaties niet ongerust maken maar ik vind wel dat ik recht heb op compensatie voor mijn decennialange afdrachten aan fondsen waar ik nooit iets van terug ga zien. Waar ze het vandaan halen kan me niet schelen maar de solidariteit kan niet altijd van één kant komen.
En nu aan het werk.
30 oktober
=0=
Volk
In een uitgebreid ingezonden stuk in NRC Handelsblad veegt Meindert Fennema de vloer aan met Geert Mak. Mak had de teloorgang van de PvdA verklaard uit, kortweg, het in de steek laten van de geschoolde vakkrachten (de onderwijzer natuurlijk als symbool) die ooit de ruggengraat uitmaakten van de partij. De partij is een club geworden van managers, consultants, zich noemende intellectuelen, dat soort lieden. De mensen die het werk doen voelen zich buitengesloten, niet gehoord, genegeerd – en reageren daarop door te stemmen met de voeten. Wilders hoeft er niet eens wat voor te doen, de partij doet het zelf wel. Iets dergelijks. Gezever, zoals steeds bij Mak. Progressieve moraaltheologie, verkocht als analyse. Pathetisch, zeurderig, vervelend. Hinderlijk.
Dus ja, dat daar gehakt van wordt gemaakt is me welkom. Fennema levert geen half werk. Hij kent het café waar Mak z’n vooroordelen laat bevestigen door de lokale bevolking uit het gehucht (het gehucht dat Mak als het epicentrum van de diagnose van de kantelende sociaaldemocratie opvoert). Fennema heeft zelf vijftien jaar in die contreien gewoond en stelt bedaard vast dat het met de sociaaldemocratie daar al heel lang zo’n vaart niet meer loopt en dat het met de ontvankelijkheid voor maatregelen en sentimenten tegen nieuwkomers van allerlei snit en signatuur, al lang uitstekend was gesteld. De frisse weerzien tegen nieuwe Nederlanders was helemaal niet afhankelijk van Wilders. Die hoeft alleen te incasseren.
Daar houdt het wel zo’n beetje mee op. Ten minste, om iedereen (Elco Brinkman, Hans van Mierlo) die het destijds niet met Bolkestein eens was toe te rekenen aan de ‘linkse kerk’, zoals Fennema doet, is curieus. Past eerder in de school van Amanda Kluveld dan in een hoogleraarschap ‘politieke theorie van etnische verhoudingen’, de titel waarmee Fennema het stuk ondertekent. Zou ik zeggen. Peanuts misschien maar er is meer. Storend is in het bijzonder – en dat moet je je aantrekken als hoogleraar politieke theorie van welke verhoudingen dan ook – de verwisseling van ‘burger’ en ‘bevolking’, gevolgd door geweeklaag – van de kant van Fennema – over het ‘monddood’ maken van de ‘meerderheid’ van de bevolking. Dat is niet alleen geoudehoer van een niveau dat het niveau van Mak met gemak overtreft, het is ook een drogredenering, gebaseerd op het gelijkstellen van volk aan burger. Als je dat doet kun je net zo goed de patriot gelijkstellen aan de nationalist, en de gelijke waarde van elke burger gelijkstellen aan het antwoord op de vraag wie hier nou eigenlijk het eerste was. Het verschil veeg je gewoon op door respect voor en gehoorzaamheid aan normen en waarden te eisen – van de anderen.
Daar is de meerderheid van de bevolking het ook over eens tenslotte, dus wat let je?
Voor een debat heb je meer nodig.
29 oktober
=0=
Van en voor
VNO-NCW schrijft een brief aan minister Van der Hoeven. De vereniging is teleurgesteld in een minister die, zo hadden ze toch echt gedacht, ‘van en voor’ hen aan het werk is. Als je dat bent, en de minister beaamde dat schielijk, dan past het niet het bedrijfsleven een gebrek aan normbesef aan te wrijven. Doen we soms niet genoeg aan het milieu, aan maatschappelijk verantwoord ondernemen? Nou dan. Moeten we daarom allemaal aan de schandpaal worden genageld omdat er her en der wat kaf tussen het koren zit? Nou, Van der Hoeven, hoe zit dat?
Het antwoord van de minister is opmerkelijk. In de eerste plaats bleek ze bij nader inzien aan ‘jonge’ managers te denken die nog al eens de neiging vertonen iets te veel aandacht te schenken aan de korte termijn (of dat gebrek aan ervaring is, jeugdig enthousiasme of vlerkerig gedrag vermeldt het verslag niet. Het zal wel om het laatste gaan want ergens moet dat gebrekkige ‘normbesef’ een plekje vinden). Maria zal wel een stukje in een krant hebben gelezen over jonge bankiers die vrolijk verder gaan waar het even had gehaperd. En verder wijst ze er op dat van ons allen in deze moeilijke tijden een offer gevraagd en verwacht mag worden. Denken de ondernemers soms dat collega Donner het altijd zo leuk vindt met ontevreden bonden te moeten onderhandelen als hij, zeg, de AOW leeftijd wil ophogen?
Geen sterk punt, dat laatste. Het eerste ook niet. Dat de minister echter geen afstand heeft genomen van dat ‘van en voor’, dat is helemaal van de gekke. We hebben helemaal geen minister voor het bedrijfsleven en al helemaal niet voor een vertegenwoordiger van dat bedrijfsleven. Of is Donner ‘van en voor’ de werknemers, vertegenwoordigd door de vakcentrales? We hebben het Donner niet horen zeggen en dat is maar goed ook. Ministers zijn van en voor de burgers, om een omgeving te scheppen waarin burgers tot hun recht kunnen komen. Ministers met een taakopvatting als Van der Hoeven moeten onmiddellijk voor ontslag worden voorgedragen.
Tevergeefs heb ik de kranten nageplozen op een aanvraag voor een spoeddebat hierover. Maar de Tweede Kamer is net als de Hema; die vindt het allemaal ‘de gewoonste zaak van de wereld’. Omineus.
28 oktober
=0=
Ledenraad
Het was de staatssecretaris die de doorslag gaf. Lees ik in de kranten vanochtend. De ledenraad van de PvdA gaat akkoord met de plannen om de AOW leeftijd naar 67 jaar te verhogen. Bos riep dat hij helemaal voor de volksverzekering was en Kleinsma riep dat het een schande was dat oudere werknemers door hun werkgevers werden ‘uitgekotst’. Tja. Ik hoorde haar kort op de radio vanochtend. Het was niet het argument maar de stem. Vol emotie, met een bijna een snik er doorheen gewoven. Dat heeft gewerkt. Dat haar interventie helemaal gepland was – na het indienen van een motie uit Zuid Holland die de fractie opriep tegen te stemmen – deed daar kennelijk niets aan af. Als ik er geweest was had ik vanochtend een kater gehad. Denk ik.
Hoe gaat zoiets in z’n werk? Ik zag bij Nova wat beelden. Een volle zaal en veel statements. Er wordt niet geargumenteerd, er wordt gesproken met uitroeptekens. Mensen delen geen meningen, ze delen gevoel. Heftig af en toe. Ze moeten wat kwijt. Hun hart luchten. Geen redenering, geen afweging van voor en tegen, maar een oordeel. Voor sommigen staat niet het voorstel ter discussie maar hun partij, hun verwachtingen van de partij. Waarin ze teleurgesteld zijn. In hun verwachtingen dan. Partijlid zullen ze wel blijven want degenen die het aan de partij toeschrijven hebben de weg naar de uitgang al eerder gevonden.
Hun teleurstelling delen ze mee, hun verontwaardiging. Woede soms. Ze herkennen zich niet of niet meer. De emotie bouwt op. Een motie wordt in stemming gebracht. Kleinsma, zelf ook uit Zuid Holland, wint de prijs voor het meest geëmotioneerde betoog. Dat amper over de AOW gaat. Het gaat over de arbeidsmarkt. Dat is een ander onderwerp maar dat doet er lang niet meer toe. Niet het onderwerp is belangrijk, alleen de emotie is dat.
Er bestaat helemaal geen ledenraad meer. Ervoor in de plaats gekomen is een ledenuitlaat. Daar komt dat beeld van de kater vandaan. Even ontladen, geen katharsis.
Goed dat ik gisteravond andere dingen te doen had.
27 oktober
=0=
Truus
Zou het wat uitmaken, meer vrouwen aan de top bij KPN? Het wordt het nieuwe beleid: geen voorkeursbehandeling meer maar direct een monopolie op een plekje. Tot twee keer toe zag en hoorde ik professor Sent beweren dat vrouwen aan de top tot betere bedrijfsprestaties leiden. En als het niet zo is ligt het aan wat anders. Het zijn voorspellingen, in de trant van dat de wereld ten onder gaat tenzij. Zelfde laken en pak.
Maar gesteld nou dat Heleen Mees zich echt wil settelen en zich aanmeldt. Of ze leiding kan geven weet ik niet maar ik neem even voor het gemak aan dat ze dat heel goed kan. Wat gaat er dan veranderen?
Dan gaat er helemaal niets veranderen. Mees heeft een opvoeding gehad zoals al die jongens die het nu mogen zeggen, ze heeft al behoorlijk geoefend in de kringen waar die jongens zich ook verder hebben laten socialiseren, ze praat al tijden alsof de wereld haar bezit is en die nukken er wel uit zal krijgen, kortom, geen centje pijn. Gehomogeniseerd en gepasteuriseerd. Houdbaar ook. Ze hoort er al lang bij. Bij hen, die de toon zetten. Ze is bekwaam. Ze mag bij het koor.
Maar iets nieuws valt niet te verwachten. KPN kijkt wel uit. De actie van KPN, toegelicht door een diversiteitsmanager of zoiets, komt voort uit een besef dat er steeds meer dames zijn die behalve op sekse in niets van de heren verschillen. Het bedrijfsleven is net Nederland, het gedijt het best bij een monocultuur. Noem het bedrijfsinburgering. KPN kan vissen in een grotere vijver met meer vissen, maar wel van dezelfde soort. KPN wil helemaal geen diversiteit, KPN wil wat meer concurrentie in managersland. Vergroot de markt en je krijgt meer concurrentie. Niets op tegen. Bovendien weet KPN dat vandaag in de Tweede Kamer een wetsvoorstel wordt besproken – om meer dames in topfuncties te krijgen. Een getimede actie.
Jammer is dat diversiteit iets te maken heeft met een andere inbreng. Diversiteit is zoiets als innovatie: niet meer spelers op één en dezelfde markt, maar het aanboren van een nieuwe markt. Geen behoefte aan en dus wordt diversiteit nu gereduceerd tot een andere inbrengster. Dan heet het beleid en je neemt er een manager voor in dienst. Voor de bedrijfscosmetica. De spelregels zijn dat elke inbreng, van wie ook, meer van hetzelfde moet zijn en niet wat anders. Het moet er wel anders uitzien maar niet anders zijn. Het is voor de foto. Het oogt goed en alles wat goed oogt kijkt graag in de spiegel.
En zo brengt het beleid voor de diversiteit de diversiteit om zeep. Elke topheleen wordt een illustratie van de zegetocht van de beleidsexcuustruus. Verandering is geen verandering. Het lijkt er op.
26 oktober
=0=
Relitest
Nieuwsgierig geworden door de column van Bert Keizer gisteren (in Trouw: ‘Gelukkig bezit ik nul procent nieuwe spiritualiteit’) vulde ik de Relitest in. De test is een gezamenlijk product van Trouw en de Radboud Universiteit. Dat geeft in elk geval een mooie dekkingsgraad voor de lang gevestigde godsdiensten in het land. En het verklaart de soms wat opmerkelijke stellingen waar je als bezoeker van de test mee wordt geconfronteerd.
In tegenstelling tot Bert ben ik in het gelukkige bezit van de score 10 op nieuwe spiritualiteit. Daar staat tegenover dat Bert weer de score 22 haalt op zowel het christendom als het boeddhisme terwijl ik het daar met slechts 11 en 10 moet doen. Op de islam staat Bert op 11 en ik ook. Op hindoeïsme hebben we allebei een 10. Op het joodse geloof scoren we allebei exact 0. En ten slotte is bij Bert een score van 35 ‘onontgonnen’ gebied terwijl ik daar maar liefst een score van 58 noteer voor atheïsme. Leerzaam. Overigens vermoed ik dat Bert met die 35 aan de lage kant zit. Ik zou denken: op z’n minst 46 (want dan hebben we hetzelfde totaal, terwijl Bert - ‘als ik het goed begrijp’- in al zijn moderniteit de scores als percentages heeft gelezen). Zou Bert zich eerder als agnost omschreven willen zien, dat bij de aankruismogelijkheden niet hebben gevonden, dus niets hebben ingevuld? Misschien wel verstandig want de mogelijkheden waaruit je kon kiezen waren soms wel enigszins bevooroordeeld. Ik druk me voorzichtig uit.
Maakt dat nou verschil, dat verschil tussen Bert en mij? Nee, geen enkel. Dat moet dan wel komen door onze identieke score op islam, hindoeïsme en het joodse geloof. Daaruit vloeit het overige voort. Dat overige is, achtereenvolgens, een uitspraak over onze opvattingen, handelingen en houdingen. Onze opvattingen gaan nergens over want ‘in ieder geval schiet je denken geen wortel’. Daar kunnen we het mee doen. Ik lees het als een uitleg voor de nulscore op het joodse geloof want als er ergens een wortel gevonden zou moeten kunnen worden dan toch daar. Ik vind dat eigenlijk wel beleefd van Trouw en de Radboud Universiteit, ook al begrijp ik er niets van.
Merkwaardig is onze overeenkomst op handelingen: ‘je doen en laten toont op sommige punten overeenkomsten met wat men in het atheïsme gewoon is te doen’. Ik bedoel, Bert heeft helemaal geen score op atheïsme en ik juist een hele hoge. Jammer genoeg wordt niet vermeld wat atheïsten gewoonlijk doen. Ik vermoed dat het te weinig onderscheidend is. Beter was geweest als er iets was gezegd over wat atheïsten gewoonlijk niet doen. Bidden bijvoorbeeld, zich door een priester laten toespreken één of meerder keren per week, vaste vastentijdstippen aanhouden. Dat soort dingen.
Ik was weer wel getroffen door mijn houdingen: ‘Of je traditioneel of liberaal handelt hangt af van de situatie’. Bert schrok daarvan en was er wat pissig over. Voor mij gaat het helemaal op. Soms ben ik traditioneel, soms liberaal, soms geen van beide en inderdaad, het hangt van de situatie af. Bert omschrijft zich uiteindelijk als een ‘duidelijk geval van boeddhistisch empiricus’. Daar ben ik wel een beetje jaloers op, hoewel ik het hem van harte gun. Op mijzelf past niet zo’n fraaie omschrijving. Vooruit: ik ben een ‘liberaal-atheïstische traditionalist’. Wat dat is mag Joost of één zijner functionele equivalenten weten. Bij gebrek aan wortels weet ik het niet en dat kan me ook niet euvel worden geduid. Ik heb geen wortels, denkend noch handelend. Of zou me juist met het oog daarop, ter compensatie als het ware, een kleine portie nieuwe spiritualiteit zijn toebedeeld? Een troostende gedachte.
Nuttig, zulke testen. Maar voor wie?
25 oktober
=0=
Spaarfonds
Meer dan 35 ½ miljard euro zat eind 2008 in het Spaarfonds AOW. Dat is het resultaat van tien jaar sparen. Het fonds blijft sparen tot 2020, daarna gaat het tot uitbetalen over. De komende tien jaar komen er dus nog de nodige miljarden bij, meer zelfs dan in de eerste tien jaar want de rente mag ook worden meegerekend. Laten we zeggen dat het hard op weg is naar 100 miljard in 2020. Geen kattenpis. Het doel, waarborgen dat de AOW vanaf 2020 betaalbaar blijft, wordt makkelijk gehaald. Dat krijgen die oudjes nooit op.
Hadden we dat spaarfonds eigenlijk wel nodig? Je zou kunnen zeggen, nee, dat hadden we helemaal niet nodig. De AOW-premieheffing is meer dan voldoende om de uitkeringen van nu en in de toekomst te betalen. Vorig jaar zou met een premiepercentage van bijna 18 meer dan 34 miljard binnen zijn gehaald. De uitkeringen bedragen een goede 25 miljard. We houden dus 9 miljard over. We kunnen voort!
We kunnen niet voort. Door twee zaken. In de eerste plaats is het spaarfonds geen spaarfonds. Het is een boekhoudkundige afspraak, waar geen geldstromen tegenover staan. Er zit gewoon niks in dat fonds. Wanneer het tot uitbetaling moet komen – in 2020 – moet dat geregeld worden door ofwel te bezuinigen, ofwel de belastingen of premies te verhogen, ofwel door de staatsschuld te verhogen. We zouden natuurlijk kunnen zeggen dat dat allemaal niet nodig is omdat we dat hele fonds niet nodig hebben. De premieheffing levert meer dan genoeg op, nu en in de toekomst. Toch?
Nee. In de eerste plaats is afspraak afspraak, ook en juist als het een boekhoudafspraak is. Daar kom je niet zomaar van af. In de tweede plaats, de tweede kwestie, is de premieheffing voor de AOW geen premieheffing voor de AOW. Dat was wel ooit zo maar sinds de belastingherziening Zalm/Bos van begin deze eeuw is dat niet meer zo. Meer dan de helft van de premieheffing verdwijnt naar een heel andere bestemming: de heffingskortingen, bedoeld om de arbeidsparticipatie te stimuleren. Heeft met de AOW niets te maken maar het leidt er wel toe dat we in plaats van een overschot van 9 miljard te maken hebben met een tekort van ruim 7 miljard. Dat tekort moet vervolgens dan weer worden gefinancierd door een verdere ‘fiscalisering’ van de AOW. Een schitterend zelf gecreëerd probleem. Hogere boekhoudkunde. Ook dit probleem is oplosbaar; door de belastingherziening, althans op dit punt, ongedaan te maken. Bos peinst er niet over.
Het AOW voorstel van het kabinet is een antwoord op dit probleem. Vanaf 2020 wordt bezuinigd, en daarmee wordt voldaan aan de afspraken rond het spaarfonds. Tegelijk kunnen met het voorstel zowel de premielasten beheersbaar blijven, als de uitkeringen beteugeld en de heffingskortingen behouden, zo niet nog attractiever gemaakt.
Zonder dat spaarfonds was het allemaal nooit gelukt. Jan van Zijl, de geestelijk vader van het fonds, doet al lang wat anders maar hij kan trots zijn op zijn inzicht in de toekomst. Het is alsof de ouderen van na 2020 pas dan echt gaan sparen. Gedwongen sparen en zonder enige kans dat ze dat spaargeld ooit mogen opnemen. Het is helemaal niet voor hen. Boekhouden: de voortzetting van de politiek met onnavolgbare middelen.
24 oktober
=0=
Comenius
Op de radio was Mark Swijnenburg te horen, gisteren. Hij is directeur van opleidingsinstituut Comenius, verbonden aan de universiteit van Groningen. Mark gaat een cursus ethiek beginnen, voor bestuurders van financiële instellingen. Die bestuurders zullen bijvoorbeeld op de hoogte worden gesteld van de speltheorie, die ze vervolgens moeten toepassen op de bonuscultuur. Dat wordt nog een boel pret in die cursus want Mark, die van de speltheorie hoorbaar niets heeft opgestoken, verklapt al vast dat de speltheorie helemaal niet van toepassing is op bonussen. Er zijn namelijk geen nieten. Voor de speltheorie heb je nieten nodig. Dus heb je er niks aan, maar dat weet je pas als je het weet. Zegt Mark. Of hij zegt iets vergelijkbaars. Helemaal duidelijk werd het niet. Leerzaam. Of het bijdraagt aan de cultuurverandering die Mark hoognodig vindt is een open vraag. Het is in elk geval een blijk van goede wil als je intekent en dat is al bijna net zo goed als cultuur. Nee, niemand heeft nog ingetekend, we staan nog aan het begin, maar wel hebben de Rabobank en ABN-Amro al moreel ingetekend op de cursus. Dat is mooi. Het schept ethische verplichtingen en zo en daar kun je wat mee, als opleiding dan. Het kan vermeld worden in de folder. En in de advertentieteksten.
Zou het iets voor Dirk Scheringa zijn? De verslaggever vraagt het. Het antwoord is ontkennend. Mark denkt dat Dirk ‘niet in de groep past’. Sinds kort weten wij dat ook. Ingewijden (de doelgroep voor de cursus) wisten het al veel langer. Steeds eigenlijk wisten ze het. En wat als Dirk misschien best snapt dat hij niet in de groep past maar juist zo graag in de groep wil passen, en de cursus daar een geschikt middel voor vindt? Jammer, die vraag is niet gesteld. Waarom Mark het zich zo moeilijk maakt, ik weet het niet. Dirk is helemaal geen financieel bestuurder meer dus waar hebben we het over? Kijk, Gerrit is nog wel bestuurder en dus mag Gerrit wel meedoen. Het zou zelfs goed voor hem kunnen zijn. Vermoedt Mark.
Als het allemaal wat met Comenius (de echte, niet de opleiding) te maken moet hebben zou de cursus niet slechts didactisch (‘de kunst van het onderwijzen’) goed in elkaar moeten steken. Laten we aannemen dat het daar niet aan zal schorten, op voorwaarde dat Mark niet zelf de cursus verzorgt. Maar daarmee zijn we er niet. De cursus moet ook pedagogisch (‘de kunst om een ieder alles te leren’) in orde zijn. Dat wordt al een stuk lastiger want bestuurders zijn al lang uitgeleerd dus die hoef je niks meer te leren. De veronderstelling alleen al is te brutaal voor woorden. Bestuurders hebben helemaal geen speltheorie nodig om een goede bonus te herkennen. Bijvoorbeeld. Hoe was je anders ooit tot bestuurder gekroond?
Hetgeen de echt moeilijke vraag oproept. Kunnen ze überhaupt wel leren? Dat is de brandende kwestie. Beschikken bestuurders over het mathetisch vermogen (‘de kunst van het leren’)? Het leren weer leren, bij wijze van spreken? Als bestuurder als het ware? Als zodanig? Kun je je dat als bestuurder nog permitteren?
Daar had ik nou graag het oordeel van Comenius over gehoord. Bij gebrek aan beter moeten we het met een antwoord in zijn geest doen. Dat antwoord luidt ontkennend.
23 oktober
=0=
Volwassen
Twee maanden heeft het geduurd tot de verkiezingsuitslag in Afghanistan bekend is gemaakt. Op 9 september luidde het redactioneel in de NRC dat men hoopte dat Karzai genoegen zou nemen met minder dan 50% van de stemmen. Het zag er toen even naar uit dat de uitslag met enkele dagen zou worden gepubliceerd. Maar nee, er was nog meer dan een maand nodig om de president te masseren tot een akkoord over een tweede ronde. Wie de eerste ronde heeft gewonnen, we zullen het nooit weten. Maar een tweede ronde moet komen want, zo lees ik in het redactioneel van Trouw vanochtend, de stembusgang moest laten zien dat het Afghaanse bestuur ‘volwassen’ is geworden.
Zelden zo’n slecht gekozen woord tegengekomen. Met twintig procent van de stemmen is gefraudeerd. Onder de hoede van datzelfde volwassen bestuur en van een VN club waarvan een groot deel nu wordt ontslagen. Een zoenoffer nemen we maar aan, een offer om de wereld te tonen dat het niet de Afghanen zijn die de verantwoordelijkheid voor de volstrekte farce in de schoenen geschoven mag worden. Een falend bestuur in een land waar zelfs het woord ‘tellen’ niet veilig is voor betekenissen die met tellen niks en met gesjacher alles te maken hebben.
Dit volwassen bestuur gaat nu een tweede ronde organiseren. Over ruim twee weken, op 7 november, mogen de Afghanen weer naar de stembus. Op hoeveel doden dit keer wordt gerekend is niet meegedeeld. Hoe het bestuur denkt dit keer fraude te voorkomen evenmin. De datum is ook niet gekozen met het oog op het kunnen voldoen aan de eisen van een goede voorbereiding van de verkiezingen. De datum is gekozen met het oog op de aankomende winter die teveel logistieke problemen oplevert om dan nog verkiezingen te kunnen organiseren. Dus moet het nu, en snel ook.
Dat kunnen we ongetwijfeld best overlaten aan het volwassen verklaarde bestuur. De eerste ronde kwam neer op hoon aan elk idee van verkiezingen. De tweede ronde overtreft de eerste nu al. Nog voordat die zelfs maar heeft kunnen beginnen. Ook de hoon is volwassen geworden.
22 oktober
=0=
Plicht
We kennen de reden. Omdat we veel langer leven is het redelijk om een beetje langer door te werken. Die leeftijd van 65, die is niet heilig. Suurhoff, de architect van de AOW, zou het al gezegd hebben. Dat schijnt een argument te zijn.
We kennen het tegenargument. We worden dan wel ouder maar op de arbeidsmarkt worden we steeds vroeger oud. Het gat tussen arbeidsmarktoud en leeftijdsoud wordt gestaag groter. Laagopgeleiden zijn eigenlijk altijd arbeidsmarktoud. Alleen hoogopgeleiden zijn arbeidsmarktjong en hebben als ze goed hun best doen een gerede kans jeugdig te blijven. Voor alle overigen dreigt een groot en vooral ook langdurig gat. Hoe overbrug je dat?
We kennen het antwoord. Dat is je eigen verantwoordelijkheid en als je die niet neemt word je beschouwd als een profiteur. Daaraan danken de ouderen inmiddels collectief hun kwalijke reputatie.
We kennen de nood. In de nabije toekomst hebben we een tekort aan arbeid. Iedereen moet meedoen, heeft de plicht tot meedoen. Tot dusverre is plicht een moreel gebod, ondersteund door de paulinische wijsheid dat wie niet werkt ook niet zal eten. Het leidt maar tot verloedering, al die uitkeringen. Twee jaar langer een uitkering leidt tot nog meer verloedering. Met de morele plicht alleen komen we er niet meer, zeker als ook de sociale onzekerheden de mensen nog niet voldoende weten aan te sporen tot een verbetering van hun levenswijze.
We kennen de volgende stap nu de eerste stap – de uitbreiding van de sociale onzekerheden naar de AOW – is gezet. De teerling is geworpen. Nu nog puntje bij paaltje want wie a zegt, moet b zeggen. Arbeidsplicht. Opdat het tekort aan arbeid worde bestreden. Zodat de arbeiders geen nog grotere mond krijgen want als zij doorkrijgen dat ze echt schaars zijn dan zullen ze eisen gaan stellen. Voor allerlei werk hun neus ophalen. Werk dat gedaan moet worden. De boel een beetje bij elkaar houden kost steeds meer arbeid, de zorg voor opa en oma kost steeds meer arbeid. Waar halen we het vandaan?
We kennen de bron waar het vandaan moet komen. Het enorme reservoir van hen die al arbeidsmarktoud zijn en nog lang niet leeftijdsoud. Bijkomend voordeel 1: iedereen wordt, en zelfs steeds vroeger, arbeidsmarktoud. Dat zal ze, ook als ze nog eventjes arbeidsmarktjong mogen zijn, een toontje lager doen zingen. Belangrijk, anders wordt het overal een chaos. Bijkomend voordeel 2: het zal van de werkgevers slechts een geringe inspanning vragen. De markt voor hoger opgeleiden is internationaal. Dus groter. Daar ligt hun uitdaging. De rest is voor de sociale onzekerheid.
We kennen de toekomst. Met de verhoging van de AOW leeftijd gaan we onafwendbaar verder op weg naar een, straf gehandhaafde, arbeidsplicht. Met de moraal alleen nemen we geen genoegen meer. Wie gaat de leeftijdoudjes dan verzorgen als het de arbeidsmarktoudjes niet zijn? Precies. De vraag stellen is de vraag beantwoorden. De AOW: een nieuw instrument om eb en vloed van de arbeidsmarkt te helpen reguleren. Dat we daar niet eerder aan hebben gedacht! Of toch, zou dat de gedachte van Suurhoff zijn geweest?
21 oktober
=0=
Puinruimgeneratie
Je zou denken dat een land dat zich een miljardengevechtsvliegtuig voor de oorlog van gisteren kan veroorloven, dat zich steeds opnieuw voor ettelijke miljarden een oor laat aannaaien met transportmisbaksels, dat een financieel systeem in de lucht wil houden zelfs als elke berekening over toekomstige (en weer grotere) verliezen gebakken lucht is, je zou denken dat zo’n land wel wat beters te doen heeft dan zich het hoofd te breken over de oudedagsvoorziening van na 2020. Je vraagt je af of zo’n land wel bestaat.
Het bestaat. Het heet Nederland. In dat land is vergrijzing voor de jongeren wat islamisering is voor de PVV aanhanger. Of jongeren, jongerenorganisaties van politieke partijen (aan het woord gelaten in dagblad Trouw). Dat is niet helemaal hetzelfde. Hun leiders zeggen steeds hetzelfde: de babyboomers hebben overal van geprofiteerd, de babyboomers zijn goed georganiseerd, de babyboomers mogen de dans niet ontspringen. Eigenlijk zijn de babyboomers gewoon niet goed geïntegreerd. Dat vraagt om een lesje, een inburgeringcursus. De voorzitter van de Jonge Socialisten zegt het nog wel het aardigst: het is niet uw AOW, maar onze AOW. Die zit. En dan dat ‘uw’, respectvol en honend tegelijk. Chapeau!
Opmerkelijk is dat alle jongeren niet de ouderdom als invalshoek nemen maar de premie; de premie die ouderen niet meer en zij nog heel lang moeten ophoesten. Ze zijn bang dat het een hogere premie wordt dan vroeger werd betaald. Dat is doorgerekend dus dan is het zo. Laten we het percentagewelvaart noemen. Of percentagearmoede. Je bent rijk als je minder procenten afdraagt, arm als je meer procenten afdraagt. Onafhankelijk van je rijkdom. Het lijken de moderne belastingen wel. En dan nog langer moeten werken ook, het is niet eerlijk. Wat ligt meer in de rede dan de ouderen zo snel als mogelijk ook langer door te laten werken en hen bovendien met behulp van de fiscalisering geen premievrije AOW meer te gunnen? Ik dacht het wel.
De jongerenorganisaties zijn met elkaar in gesprek. Ze willen samen protesteren tegen een AOW waarbij 55 plussers uit de wind worden gehouden. De jongeren van de SP doen niet mee. Die vinden 65 mooi zat. Alle overigen zijn het echter helemaal met elkaar eens. De ouderen denken alleen aan zichzelf. Ze zijn niet solidair. Goed dat er jongeren zijn die altijd aan anderen denken, ook als ze zelf die anderen zijn. Het lijkt de opmaat naar een verheven discussie.
Het model ervan kennen we. Het is het model PVV: insluiten door uitsluiten, zuiveren door verdachtmaken. Op alles toepasbaar (denk eens aan AOW en deeltijders; aan AOW en werklozen; aan AOW en zieken en arbeidsongeschikten; aan AOW en de vrijwilliger, de mantelzorger, de aanrechtliefhebber en andere excuses om niet echt te werken). Ja, oud worden ze allemaal wel een keer maar moet ik daarvoor betalen? Ik dacht het niet.
Er is nog een boel puin te ruimen.
20 oktober
=0=
Geen overlap
De wet financieel toezicht is nu ruim vier jaar in werking. Het woord koopsompolis treffen we niet aan in de wet maar dat geeft ook helemaal niks. De wet had belangrijker zaken te regelen. Zoals het marktgerichter maken van het wettelijk toezicht. Wat dat is? Dat is het vervangen van een sectoraal toezicht door een functioneel toezicht. Dat is verder het opvatten van functioneel toezicht als gedeeld tussen ‘prudentieel toezicht’ en ‘gedragstoezicht’ en het ervoor zorgen dat de twee typen toezicht ook aan twee verschillende toezichthouders worden toegedeeld. De DNB is voor het prudentiële, de AFM voor het gedrag. De Raad van State vroeg destijds al hoe die twee dan zouden samenwerken. Daar is ook antwoord op gekomen. In de wet lezen we dat er wordt samengewerkt. Mijn indruk was dat de Raad van State niet daar naar vroeg maar naar het hoe en wat. Die vraag is niet beantwoord door de wetgever. Wel door de AFM want op de site van deze toezichthouder valt te lezen dat er van overlap tussen prudentie en gedrag geen sprake is. Dat schiet op. De samenwerking kan zich beperken tot een telefoontje over en weer over een nette rapportage aan de minister. Dat moet niet moeilijk zijn.
Zelf heb ik de neiging om dit stukje marktgerichte wetgeving van Zalm en de conclusie dat tussen prudentie en gedrag geen ‘overlap’ bestaat als complementair te zien. Het gevolg is dat de AFM iets mag zeggen over maar niet kan ingrijpen in koopsompolisgedrag (in de wet niet geregeld, behalve dat je voor dat soort producten de klant alleen mag naaien als het de moeite waard is de klant te naaien – als de klant kan betalen dus) en de DNB pas iets mag zeggen over de soliditeit van de bank als blijkt dat de debiteuren (de gelukkigen met een koopsompolis bovenop een hypotheek) wanbetalers dreigen te worden en als het onderpand veel minder waard blijkt. Dan blijkt plots dat het gedrag van de bank en de soliditeit van de bank heel nauw samenhangen, dat er sprake is van een gigantische overlap en dat we dat in de wandeling meestal vertrouwen noemen. Vertrouwen, dat consequent misbruikte woord, is de index van de eenheid van voorzichtig beleggen en verantwoord gedrag.
In dit land hebben we dat op functionele gronden uit elkaar gehaald. Daar moet dan wel een markt in hebben gezeten. Wie zei dat ook weer, over dat gekker worden? Het kan nog veel gekker. De Wet financieel toezicht geeft het goede voorbeeld. Er is nog veel te veel overlap. Dat is niet efficiënt, niet doelgericht, niet marktvriendelijk. Dat kan beter!
19 oktober
=0=
Dan ook dat maar op de helling?
Enkele dagen geleden hield Peter-Paul Verbeek (hoogleraar filosofie van mens en techniek) zijn oratie aan de Universiteit Twente. Een verkorte weergave ervan staat in Trouw (letter&geest) van gisteren: Knutselen aan de mens. Spannend. Het betoog is dat techniek noch ‘uitwendig’ aan mensen is, noch dat het beeld van de cybermens klopt. Techniek zorgt er niet voor ons beter te laten zijn in wat we toch al zijn, en evenmin is het zo dat we het alternatief moeten aanvaarden: dat we het product van technologie zijn. Technologie hoort tot de menselijke conditie, dat is kortweg de stelling, technologie hoort tot de menselijke natuur of, weer anders, mensen en technologie zijn onontwarbaar verweven. De grenzen zijn vervaagd. We zijn wat we worden en wat we worden heeft meer vrijheidsgraden dan ooit te voren. Zowel nataliteit als mortaliteit worden kwesties waarin keuzes zijn gemaakt. Ons overkomt niks meer, we dragen verantwoordelijkheid voor wie we zijn, voor wie onze kinderen zijn (dat is pas een vraagstuk van intergenerationele solidariteit!) en dat allemaal omdat ons zijn geen gegeven meer is maar – meer en meer- de uitkomst van beslissingen. Wij en onze omgeving delen in de technologie die ons mede vormt.
Daarmee mag het onderscheid tussen ‘technè’ en ‘fysis’ op de helling. Dat heeft belangrijke ethische consequenties volgens Verbeek. Ethiek betekende ooit het opwerpen van een dam tegen de oprukkende technologie. Nu echter moet de techniekethiek zich omvormen van grensbewaker tot kwaliteitsbewaker: van de kwaliteit van de verwevenheid tussen mens en techniek. Dat had ik nou net wat radicaler willen horen. Ook Verbeek ontkomt er niet aan om aan het voorkomen van ziekte het beeld van de volmaaktheid vast te knopen: ‘In hoeverre zal bijvoorbeeld pre-implantatiediagnostiek verantwoordelijkheden doen verschuiven, en leiden tot afnemende acceptatie van ziekte en imperfectie?’. Wie dat zegt, zegt mijns inziens dat niet alleen de grens tussen natuur en artefact vervaagd is maar ook die tussen ethiek en esthetiek. Dat dan ook maar op de helling? Alleen, dat zegt Verbeek nog net niet. Jammer. Ik deel zijn inschatting dat het menselijke knutselen aan mensen meer dan ooit vereist dat we ‘de vraag naar het goede leven in het publieke domein moeten leren stellen’. De opmerking is juist, maar wordt wel geplaatst op hetzelfde moment dat velen twijfelen aan de levenskansen van datzelfde publieke domein. Het verdunnen tot ‘politieke besluitvorming’ zoals Verbeek doet is in dat verband weinig behulpzaam. Wat de openbaarheid ook mag betekenen, het hoort tot het publieke domein en gaat veel verder dan het nemen van politieke besluiten.
En dan wordt de vraag óók of ethische overwegingen een randvoorwaarde zijn bij het bereiken van zoiets als volmaaktheid – ik vermoed dat Verbeek daar aan denkt – of omgekeerd: esthetische randvoorwaarden waarzonder het leven niet de moeite waard zal worden gevonden. Ik zou denken dat we dat publieke domein van Verbeek vanuit beide kanten moeten leren benaderen, als zodanig en in hun ‘verwevenheid’, dat product van de hegemonie van het ontwerp. Met zoveel woorden: zonder een her-denken van het onderscheid ethiek en esthetiek gaat het niet lukken. Ook over smaak valt wel degelijk te twisten en het is de hoogste tijd dat we leren daarover te twisten. De moeilijkheid is waar we dat zouden kunnen doen. Toch weer: de politiek?
Nu spreekt Verbeek niet geïsoleerd over politieke besluiten. Hij koppelt het aan ‘technische ontwerppraktijken’. Waarom ‘technisch’? Waarom niet ook ‘biologisch’, ‘psychisch’, ‘sociaal’? Met de nadruk op technisch slikt Verbeek de strekking van z’n eigen betoog weer in. Het gaat niet om de verhouding van politiek en technisch, het gaat om die ontwerppraktijken en ontwerppraktijken zijn steeds minder technisch gedefinieerd – hoe meer technologische mogelijkheden, hoe meer de technologie kan worden gestuurd door andere dan technische overwegingen. Daar staat de gestaag uitdijende gemeenschap van ontwerpers voor. Daar staat het ontwerp zelf voor, het naar je hand zetten van alles, inclusief de hand zelf. En inclusief de politiek, de mediumdemocratie, het summum van een ontworpen publiek domein dat alleen al daardoor hybride is. Ook daar, vervagende grenzen en de vraag naar, ja naar wat eigenlijk? Naar een herontwerp van het publieke en dus een herdefiniëring van de grens tussen publiek en privé? Dat die grens in beweging is, onder druk staat, steeds poreuzer blijkt, we weten het. Wat we niet meer weten is wie er nog over gaat. Op de helling dan maar? Dat ook?
18 oktober
=0=
De afschaffing van de AOW
De A van Algemeen wordt de A van Arbeid. De afkorting kan blijven bestaan maar dat is dan ook het enige. ArbeidsOuderdomsWet; dat monstrum heeft de regering nu gebaard. De oude wet was gericht op een toekomst van beperkte duur. De nieuwe op een verleden van een zo lang mogelijke duur. Uit een middel – de financiering van de wet uit premies op arbeid in plaats van uit de algemene middelen – is een doel geworden. De leuze van deze regering is ‘samen werken, samen leven’. De volgorde was verbazend maar heeft nu inhoud gekregen. We zijn nu officieel een arbeidsmaatschappij geworden.
De AOW wordt een aanvullend pensioen, bovenop dat andere aanvullende pensioen maar zelfs dat laatste is niet in één beweging meegenomen en dus wettelijk verplicht gesteld. Het had voor de hand gelegen, was ook een uiterst verdedigbare eis geweest, van de PvdA bijvoorbeeld. Maar ja, we hadden haast. Daadkracht en zo. Niettemin, we hebben het over zo’n 10% van de werkenden die geen aansluiting vinden met een pensioenfonds (teveel wisselingen, teveel kleine baantjes, teveel onderbrekingen, teveel onvindbare werkgevers), en met de flexibilisering van de arbeidsmarkt wordt dat percentage eerder groter dan kleiner. Zou je kunnen vermoeden.
De AOW uitkering zelf verliest z’n redelijk uniforme karakter en wordt gedifferentieerd naar arbeidsverleden. De mensen die de eindstreep niet halen zijn eerder wel dan niet de mensen zonder pensioenopbouw in een pensioenfonds en verliezen nu ook een deel van hun AOW rechten. Liever dat dan een verdere fiscalisering zal het kabinet gedacht hebben. Je moet je winnaars weten te selecteren. Je verliezers ook, overigens. Politiek is kiezen en herverdeling zit niet in het keuzepakket. De winnaars leveren per slot al genoeg in want de fiscale omkeerregel voor de aanvullende penisoenen wordt ook aangepast en dan geldt ook daar dat eruit met 65 jaar onvoordeliger wordt. Nou dan.
Als het kabinet een beetje consequent was geweest dan had ze AOW en pensioenen in één regeling gestopt en daar een wet voor bedacht. Die moed, zelfs die ontbrak. Sommige arbeid is meer arbeid dan andere arbeid.
17 oktober
=0=
Honds
Ambtenaren in Rotterdam mogen sinds een week melding maken van cynische collega’s. Er is een digitaal loket voor geopend, een ‘meldpunt cynisme’. De verantwoordelijke wethouder heeft laten weten dat het niet om een meldpunt gaat, eigenlijk, maar om een ‘steunpunt’. Want, zo zegt hij, ‘het gaat niet om personen, het gaat om het gedrag’.
Ik weet niet of dat een uitleg is. Jan is een zwartkijker of Jan gedraagt zich als een zwartkijker, het lijkt me lood om oud ijzer. Jan blaft, is honds en dus cynisch. Jan is een lastpost. Vinden de collega’s. Omgekeerd neem ik aan dat Jan z’n collega’s lastposten vindt die altijd goed gehumeurd de meest bizarre besluiten met de meest cynische consequenties accepteren. Blaffende honden bijten niet vindt Jan, het zijn de zwijgers die je in de gaten moet houden.
Dan is de vraag, wie moet door wie worden ondersteund en waarom?
Erger nog, hoe ging dat vroeger? Zeiden Jan en zijn collega’s toen direct tegen elkaar dat ze elkaar niet zagen zitten? Gaan ze dat missen, nu er een steunmeldpunt is bijgekomen? Per slot, zo’n punt heb je niet voor niks. Er moet wel wat worden gemeld en dan schiet het niet op als de mensen het onderling al regelen of uitvechten of het morgen nog een keer proberen. Dat kunnen we niet hebben. Het meldsteunpunt, wat wordt het? Een verkoeverkamer, een plekje voor een time-out?
Het logo van Rotterdam is een grote R waar een aantal stromen (rivieren) doorheen lopen. Mooi beeld. Elke dienst van de gemeente gebruikt het; het is de standaard. Wel mag je de naam van jouw dienst erbij vermelden. Volgens mij ook heel geschikt voor het steunmeldpunt. Een stroom van klachten, binnenkomend bij punt R en dat punt weer verlatend in de vorm van opgewekte adviezen er samen de schouders onder te zetten? Met de mouwen opgestroopt? Ja toch? Of wordt dat ook weer te cynisch gevonden door sommigen, mensen bijvoorbeeld die vinden dat je niet in je overhemd op je werk moet verschijnen zodat je ook niet in je hemd komt te staan? Die stromen, ik geloof het wel. De R, dat kan nog wel eens het probleem zijn. Het meldsteunpunt moet daar een transformatorpunt worden. Eenvoudig is anders. We roepen het zelf op, die moeilijkheid daar in Rotterdam, maar vergeet niet dat het makkelijk is zo’n punt te maken en veel lastiger er weer vanaf te komen.
Nu we het er toch over hebben, wie moet dat steunmeldpunt bemensen en wat moet die bemenste mens doen met de meldingen? Het zou een gezaghebbend iemand moeten zijn maar zonder formeel gezag want dat schrikt weer af. Geen leidinggevende maar ook Jan niet en, als we willen dat Jan niet mee mag doen, dan ook geen collega van Jan.
Rotterdam heeft alleen maar Jan en collega’s.
Moet het wel een mens zijn? Ligt een waakhond niet veel meer in de lijn der verwachtingen, een hond om honds gedrag te signaleren en af te blaffen?
Misschien ook een idee voor een nieuw logo? Bij deze. Kosteloos aangeboden. Wie er de schouders over ophaalt kan een klacht over cynisch gedrag tegemoet zien.
16 oktober
=0=
De overgang van Zondervan
De oudere generaties, zo betoogt Yvonne Zondervan, ‘kijken naar de wereld als een systeem’. De jongere generaties (en de Chinezen) zijn ‘holistisch’. Dat is mooi. Het geheel dat meer is dan de som der delen is geen systeem. Jongeren ‘leven in een bewegend geheel van individuen’. Dat is aardig. Nooit geweten. Wel een geheel, zelfs een bewegend geheel, maar geen systeem. Het zal de dynamiek wel wezen. Goed dat er een krant is. Goed dat zij er is want hoewel ze zich tot de oudere generaties rekent, is ze eigenlijk een fraai symbool van de overgang tussen oud en jong en loopt in de pas want ‘onze samenleving zit in een overgang’. Kijk, daar hebben we wat aan.
Zondervan hield een coreferaat bij de 2e Verwey-Jonker lezing, vorige week, gegeven door Marjolein van Asselt onder de titel Dromen van maakbaarheid: Tijd om wakker te worden. Volgens Van Asselt hebben we twee soorten maakbaarheid, de oude en de nieuwe. Oud en nieuw zijn allebei behept met een eenzijdige toekomstoriëntatie. Het oude toekomstbeeld was utopisch, het nieuwe is zorgelijk. Ze bestaan naast elkaar en kunnen geen van beide goed met onzekerheid omgaan. Daar moet verandering in komen: we moeten leren de toekomst proactief te benaderen, in de wetenschap dat de toekomst niet maakbaar maar wel in de maak is.
Is dat het? Dat is het. Nou ja, de overheid is deel van de samenleving ‘zoals het hoofd onderdeel is van het lichaam’. Kijk, zo’n opmerking verklaart veel, zo niet alles. De metafoor van het hoofd en het lichaam, we komen hem al tegen bij Durkheim en bij Keynes. Uit een periode dat de staat nog het centrum van de maatschappij dacht te kunnen spelen, de staat als hersenen en zenuwcentrum ineen en wij ergens tussen een corporatie (oude maakbaarheid) en een corpus (nieuwe maakbaarheid) in. Historisch eenduidig te plaatsen als opkomst, groei en afkalving van de verzorgingsstaat. Behorend tot het utopisch wereldbeeld. Oud, dus, of je het nu een ‘systeem’ of een ‘holistisch geheel’ noemt.
Nu was het eiland Utopia niet alleen een toekomstbeeld maar ook een satire. Misschien was het wel voornamelijk satire, een satire op dat andere eiland, Engeland. Het aardige is dat een eiland een geheel in een omgeving is, geen ‘systeem’ zoals Zondervan dat ziet, en evenmin een beeld van een voorspelbare omgeving die we toekomst noemen, zoals bij Van Asselt. De omgeving is anders: een beetje onbekend, een beetje onvoorspelbaar en altijd ook wat onzeker. Voor ons dan. Het moderne Europa heeft er geen been in gezien die omgeving te verkennen, in kaart te brengen, te veroveren, af te stoten, wat al niet. Nee, Utopia hebben we niet gevonden maar onszelf zijn we regelmatig tegengekomen.
Volgens Van Asselt is ook de toekomst een ‘omgeving’ en wel de ‘omgeving waar wij, onze (klein)kinderen en het nog ongeboren nageslacht de nodige tijd zullen doorbrengen’. Het klinkt veelbelovend, maar wat betekent het? Het betekent niet dat allerlei claims op de toekomst (noem het vervaldata van verzekeringen, van spaartegoeden, lijfrenten enz.) plotseling verdwenen zijn. Nee, die zijn deel van de omgeving, en nemen behoorlijk wat ruimte in. Die toekomst is niet in de maak; die toekomst is een randvoorwaarde waarmee allerlei andere maaksels te maken hebben. Er wordt behoorlijk mee gerommeld, dat wel. Velen vinden die maaksels geen maaksels maar vervelende beletsels. Ze zitten in de weg, ze zitten hen in de weg, ze snoepen van de ruimte die ze zich zelf hadden toebedacht omdat zij nu eenmaal de toekomst zijn. Logisch.
De ouderen van Zondervan zijn de utopisten van Van Asselt. Ze hebben geleefd in een ‘systeem’ dat, met als voorgeschiedenis twee verwoestende wereldoorlogen en een crisis die nooit meer leek op te houden, en met als schrikbeeld voor de toekomst de dreiging van een nucleaire oorlog, nog het meest van een verzekeringsmaatschappij met min of meer verplichte en min of meer verplichtende deelname heeft. Met alle problemen van parasieten en oplichters of ‘meelifters’. Met alle bijkomende problemen van uitgesloten parasieten en oplichters. Hebben we nog en hoe meer er meedoen, hoe ingewikkelder het toezicht en het wantrouwen waarzonder geen verzekeringsmaatschappij het langer dan een dag volhoudt.
Geen verzekeraar biedt ooit zekerheid. Wel een schadevergoeding als gebeurd is wat kon gebeuren en je je aan de spelregels hebt gehouden. Een verzekeraar gaat om met onzekerheden, de naam zegt het al. De maatschappij na WOII is op een verzekeraar gaan lijken, met de staat als poortwachter. En wij, de verzekerden, hebben geleerd met argusogen te kijken naar kapers op de kust. Dat is vermoeiend en zo, en intussen is ook de staat niet meer wat het was en moet Bos eerst nederig op de koffie bij mevrouw Kroes. De verzekeraar is een beetje groot geworden; we hobbelen er zo goed en zo kwaad als het gaat achteraan en hopen onderweg ook nog wat mensen kwijt te raken. Dunne soep is minder lekker, zeg nou zelf.
De jongeren van mevrouw Zondervan hebben dat al helemaal met haar paplepel ingegoten gekregen. Een holistische generatie vervuld van percentages die niet kijkt naar wat er is maar wat ervan moet worden afgedragen. Die een toekomst ziet, een ‘omgeving’, bevolkt door ouderen die hun verzekeringsclaim komen verzilveren. Alweer, kapers op de kust, steeds meer. Hun utopie is de onze niet.
En omgekeerd. De overgang van Zondervan is de overgang van een maatschappij met buitenstaanders op grond van niet-verzekerd zijn of het vermoeden daarvan, naar een maatschappij met buitenstaanders op grond van demografie. En als die buitenstaanders wat groot in aantal zijn dan dient hun omgeving te worden ingeperkt. Met die overgang zijn we nu bezig. Dat is de toekomst.
Die overgang is een afgang.
15 oktober
=0=
Script
Ik vind niet dat de verhoging van de AOW leeftijd al in 2015 moet ingaan, zei Bos. Ik ben voor 2020. Dirk is al genoeg gestraft en ik wil niet natrappen. Bovendien, als het toch om de aanvullende penisoenen gaat en niet om de AOW hoef ik me vanuit de positie van mijn ministerie niet direct meer zo druk te maken. Die zogenaamde bezuinigingen op de AOW waren toch al nergens op gebaseerd.
Donner keek moeilijk. Hij was het wel eens met Bos maar er waren twee netelige kwesties. In de eerste plaats zijn prestige, in de tweede plaats de werkgevers. Hij moest zijn imago van daadkracht, onverstoorbaarheid en onbuigzaamheid beschermen en hij had de werkgevers de worst voorgehouden van lagere lasten en dus makkelijker loononderhandelingen. Het was in de SER al helemaal misgegaan met die vlieger, hij kon zich dat niet nogmaals permitteren. Het zou al moeilijk genoeg worden om de schijn op te blijven houden dat het om de AOW ging in plaats van om de aanvullende pensioenen. Hij dacht aan de duivel van mevrouw Jongerius, maar wist de opmerking daarover nog net op tijd in te slikken.
Balkenende kwam tussenbeide. We moeten veel meer denken aan onze kinderen en kleinkinderen, merkt hij op. Daar gaat het om, dat heb ik al eerder aangeduid. Waar het om gaat is solidariteit.
De anderen knikten vermoeid, alleen Van der Hoeven zei dat ze het er helemaal mee eens was. Meestal werd dan pesterig gevraagd waarmee ze het nu weer eens was; zelfs dat zat er vandaag niet in. Het was laat en niemand voelde ervoor voor de zoveelste keer de stagnatie van het overleg te moeten verkopen als de nodige vooruitgang en een goede, constructieve sfeer.
Ik zie nog niet hoe we de zware beroepen en de mensen die al op hun vijftiende zijn gaan werken hiermee een plezier doen. En hoe moet het met alle regelingen die er al zijn? Dat was Kleinsma. We hadden er op kunnen wachten. Maar zelfs de kwinkslag over de uitstekende arbeidsmarktpositie van de ouderen – elk aanbod vindt z’n vraag, elke grijsaard naar z’n landsaard, demotie is werklozenpromotie – werd niet gehoord. Sommige dingen worden sleets en alles op z’n tijd.
Ik vind dat we de uitvoeringsproblemen niet mogen vergeten. Dat was De Jager met z’n eeuwige zorgen over de capaciteit van de belastingdienst. Het is toch aan de vroege kant, 2015, en dan heb ik het nog niet eens over hoe we van 66 naar 67 jaar komen. Ik vind dat Donner, ik heb dat vanaf het begin gezegd, meer rekening moet houden met de afstemmingsperikelen van AOW en aanvullende pensioenen.
Als Piet-Hein met 2020 kan leven, sprak de premier, kunnen we morgen een mooi script aanbieden aan de Kamer. Of misschien moeten we de kwestie naar het donderdagberaad doorschuiven. De fracties moeten ook worden gesondeerd. Wie laat, buiten voor het journaille, het jaartal 2020 vallen?
Donner knikte. Laat maar vallen, zei hij. Hij zou het laten bezinken. Veel tijd is er overigens niet meer, merkte hij op. Moet je het dan niet gewoon doorslikken? Bos, opnieuw.
Dit zorgde voor enige vrolijkheid, eindelijk. We zeggen niks maar kijken er blij bij.
Aldus werd besloten.
De wachtende pers reageerde verbaasd. Iedereen een goed humeur? 2020? Het artikel was al bijna geschreven.
14 oktober
=0=
Voorlichting
Nog vorige week verklaarde Nout dat de liquiditeit en de solvabiliteit van de DSB aan ‘onze normen’ voldeden. Speciaal toezicht was niet nodig en verder worden over individuele banken geen mededelingen gedaan. Dat verbaasde me – over de bank die tegenwoordig van Gerrit is, zijn toch wel eens mededelingen gedaan? Waarom dan niet over de bank die vroeger een beetje van Gerrit was?
Van de AFM geen nieuws. Hans houdt regelmatig lezingen met veel inhoud maar zwijgt over de Ierse verzekeringsmaatschappij die plots onvindbaar blijkt en Hans zwijgt over de koopsompolissen van Ed, Gerrit, Frank en Robin (en van Dirk natuurlijk) die de DSB zo’n pijn in de buik bezorgen. Het is in onderzoek. Het is mosterd na de maaltijd. Buikpijn, die eerder was uitbesteed aan de klanten van de bank. Van de AFM hebben we er niets over gehoord terwijl Hans de betrokkenen toch heel goed kent. Nou ja, Ed is nog net niet met pensioen maar gaat tegenwoordig wel over de pensioenen, Gerrit zit bij de bank en vergist zich af en toe in de dossiers die hij voor Dirk beheerde, Frank praat niet over dingen waarover hij niet wil praten want hij moet aan z’n toekomst denken, en Robin is zo ononderscheidbaar van de DSB dat hij uiteraard niets meer ziet. Jammer, maar kan Hans daardoor ook niets meer zien, de grote lijnen en verre verschieten daargelaten?
Kennelijk. Nout en Hans, ze vinden dat voorlichting alleen op z’n plaats is als het kwaad al is geschied. Geen voorlichting, alleen als het zo uitkomt nalichting over doorlichting van oplichting. Wel klaagde Nout over Pieter L. die de mensen aanraadde hun geld bij Dirk weg te halen. De boodschapper, verantwoordelijk gesteld voor de kwalijke, zij het juiste, boodschap? Hadden Nout en Hans niet kunnen bevroeden dat het met de liquiditeit van Dirk de foute kant op zou gaan, niet omdat Pieter het zei maar omdat ongeruste bankklanten niet alles op z’n beloop laten?
Nee, dat hadden Nout en Hans niet kunnen bevroeden. Monetaire en financiële autoriteiten zijn er niet voor ons geld. Ze zijn er voor het systeem. Nout komt regelmatig uitleggen hoe belangrijk dat is en Hans schrijft het ene essay na het andere. Zeg nou zelf, als DSB niet eens een systeembank is, waarom zouden ze er dan iets over zeggen?
Tot het overbodige is niemand gehouden.
13 oktober
=0=
Make believe
Wat is vernederender dan uit te vinden dat je fictief bent zonder in staat te zijn je eigen stempel te zetten op je eigen fictie? Een fictie zelfs zonder de autobiografie ervan die ook fictie is? Dat je niet meer bij machte bent nog langer te geloven in de fictie van je eigen fictie? Dat je alleen de ficties van anderen kunt verbeelden en erachter komt dat zelfs die verbeelding fictief was, een illusie, in lucht opgegaan? Dat je, om er een einde aan te maken, niets weet te verzinnen dan het nabootsen van een rol die in een fictieve zelfmoord eindigt?
Al op de toneelschool had Simon Axler, de hoofdpersoon in The Humbling,het nieuwste boek van Philip Roth (een volgend is al aangekondigd voor 2010, Nemesis), moeite met scènes waarin hij moest doen alsof hij een theekopje vasthield. Er was geen theekopje. Lastig. Nu is hijzelf het theekopje. Hij is er niet. Hij legt het uit aan z’n agent die hem probeert op te monteren. Simon weet beter. In zijn, zo’n, non-bestaan heeft niets wat gebeurt een goede reden. Dat zegt Simon dan ook, met dezelfde nadruk, tegen de psychiater, als hij zich voor een paar weken laat opnemen in een kliniek – aan zelfmoord is hij dan nog niet toe, vandaar. Simon heeft meer dan veertig jaar op de planken gestaan, enkele films gemaakt, is een beroemd en gewaardeerd acteur en dan gaat het mis. Hij levert de ene wanprestatie na de andere, wordt steeds banger het toneel op te gaan, het publiek wendt zich van hem af. Slechte tijden had hij eerder, dit is anders. Dit is de finale, de finale van het stuk dat zijn leven is en dat hij zelf niet weet te schrijven. Hij is een tot mislukken gedoemd schrijver en hij weet het. Hij heeft die rol gespeeld, in Tsjechov’s De Meeuw bijvoorbeeld, de rol van Konstantin Trepljov, de jongen die zichzelf ombrengt aan het einde van het vierde en laatste bedrijf. Simon heeft er slechts drie bedrijven voor nodig. Als je ouder bent gaan de dingen sneller.
Simon’s huwelijk strandt. Zijn vrouw was bij hem zodat en zolang hij steun kon geven, niet omgekeerd. Hij heeft geen kinderen, of eigenlijk toch wel. Eén kind, dat het zijne niet is. Een kind dat haar naam aan hem dankt. Wie een naam geeft, schept. We hadden het kunnen weten, ook die naam is fictie, is de naam van een toneelkarakter, eerder een persona dus, een masker, dan een persoon die we als individu zouden kunnen leren kennen. Dat gaan we dan ook niet doen hoewel het meisje, een vrouw van veertig jaar intussen, na Simon de tweede hoofdpersoon in het boek is. Een lesbienne wier vriendin besloot zich tot man te laten transformeren. Die haar toneelvader tot amant neemt, zonder helemaal afstand te doen van andere genoegens. Die hem daarin meeneemt hoewel hij niet weet waar te stoppen. Een tweede hoofdpersoon, hoewel, aan dat tweede, daar kunnen we aan twijfelen. Kom ik op terug. Een meisje/vrouw dus, van allebei wat en in totaal niets. Haar naam is Pegeen Mike en degene die de naam voorstelde, een voorstel dat door haar ouders is geadopteerd (ik bedoel het zoals het er staat), diegene was Simon.
Hier vertoont het boek overeenkomsten met Yates’ Revolutionary Road. Alleen, Roth radicaliseert het thema van de fictieve, want geleende, identiteit. Hij drijft het op de spits. Pegeen Mike is de bijnaam van het meisje Margareth in het toneelstuk The Playboy of the Western World, ruim een eeuw geleden voor het eerst opgevoerd, in Ierland. In dat stuk gaat Pegeen een relatie aan met Christy, de man die een moord op zijn vader verzint om zijn aanwezigheid elders (zijn ‘vlucht’) aannemelijk te maken. Of het waar is doet er kennelijk niet toe, de mensen die het te horen krijgen vinden het verhaal goed genoeg. Het medium is de boodschap – maar dat is geen verzekering. In het verleden succesvolle verhalen geven geen garantie voor de toekomst. De vermeend vermoorde vader duikt op, Christy valt door de mand, Pegeen zet hem aan de kant en weigert en passant ook haar voormalige en bedrogen verloofde terug te nemen.
In de jaren zestig (vermoed ik, er staat geen jaartal bij) wordt het stuk heropgevoerd, in Greenwich Village. Simon speelt Christy, de dan nog zwangere moeder van het meisje dat bij geboorte de naam Pegeen Mike meekrijgt speelt , hoe kan het anders, Pegeen Mike, en de vader speelt de bedrogen en tot twee keer toe afgewezen verloofde.
Dat Pegeen Mike haar naamgever opzoekt, haar toneelvader, het ligt in de rede. Dat haar ouders de relatie van haar met Simon niet zien zitten en dat wij daar uitgebreid verslag van krijgen, het hoort bij een beetje toneelstuk. (Ze snapten toch al nooit waarom hun dochter nooit een echte dochter wilde worden. Krijgen ze het nu door? Ik ben bang van niet. Hun verzet is eerder instinctief, alsof het zo hoort, en zonder hoop op verandering.) Dat Pegeen haar toneelvader ook weer verlaat, het stond in de sterren. En in het oorspronkelijke toneelstuk niet te vergeten. Dat de toneelvader dat niet wist – een theekopje dat geen theekopje is weet niets – spreekt zo ongeveer vanzelf. Dat hij wanhopig wordt – hij dacht even geen rol te spelen maar zichzelf, hij dacht even mens te zijn, hij maakte zelfs plannen, hij wou een echte vader worden: kan dat dokter, op je 66ste jaar? – en op zoek gaat naar een toneelstuk waar hij nog wel in past, dat hij daarvoor bij Tsjechov uitkomt, en ook uitkomt bij de zelfmoord die erbij hoort, ik kan er mee leven, hoe paradoxaal het ook is. Voor Simon daarentegen is het de ultieme nederlaag, de nederlaag aller nederlagen, gesymboliseerd door de acht (!) laatste woorden waarmee Tsjechov het leven van Konstantin beëindigt. Die Simon op een papiertje schrijft. Het papiertje dat gevonden wordt naast z’n lijk. Door de schoonmaakster.
Het is de nederlaag aller nederlagen omdat Simon, tijdens zijn korte verblijf in de kliniek aan het begin van het verhaal, kennismaakte met Sybil en Sybil toont hem uiteindelijk wat je moet doen als je wat moet doen. Jij moet doen en je moet het zelf doen. Eerlijk gezegd denk ik dat Sybil de tweede hoofdpersoon in het boek is en niet Pegeen. Sybil kun je werkelijkheid noemen, nou vooruit: het ‘realiteitsprincipe’. Ergens moeten we per slot nog aan wal kunnen en Sybil is de wal. Zij kwam in de kliniek omdat ze haar man, haar tweede echtgenoot, had aangetroffen met z’n neus tussen de beentjes van haar dochtertje. Ze had jeuk, zei hij. Hij wou het even controleren. Ongeloof, verbijstering, verdoving. Het ligt aan haar? Het ligt niet aan haar. Ze vertelt het Simon die z’n best doet te luisteren. Ze denkt dat hij luistert, schrijft het hem ook, later, als beiden al weg zijn uit de kliniek. Nog weer later laadt ze een geweer, rijdt naar het huis van de voormalige echtgenoot – ze is van hem gescheiden – en vermoordt hem.
Pas toen Simon de tragedie van Sybil had weten te vertalen naar het drama van Tsjechov’s Konstantin kwam hij in actie. Het theekopje was er toch al nooit. Nu is ook de stem die hem influisterde ‘er is geen theekopje’ tot zwijgen gebracht. ‘The last act’ heet het laatste hoofdstuk. Precies. Geen daad, een bedrijf.
Een buitengewoon verontrustend boek, ‘told with Roth’s inimitable urgency’ (tekst binnenflap). Het klopt, zoals vrijwel altijd bij Roth. Begin eraan en het verhaal wordt dringend, dringend noodzakelijk: urgent.
12 oktober
=0=
Smeuïg
“Misschien is 'Hoorn' juist beter dan andere ziekenhuizen. Alleen hoor je daar niets over.” Aan het woord is een Westfriese verloskundige die haar klanten regelmatig doorverwijst naar het Westfriesgasthuis. Dat is in het nieuws omdat in mei een baby dood ter wereld kwam – door fouten van het personeel in de verloskamer. Het ene bericht roept het andere op. Nu zijn er al acht klachten. De inspectie is op onderzoek uitgegaan. Met Emmen en Twente hebben we in korte tijd drie ziekenhuizen waar ergens wat schort. Waaraan schort het?
Niet aan de kwaliteit van de ziekenhuizen. Die scoren allemaal heel redelijk in de publieksrapportages. Of ze het goed doen weten we niet, we weten dat ze goed scoren. Dat is iets anders. Desondanks, een goed rapport is een goed rapport en daar moeten we het mee doen. Dat vindt de verloskundige ook maar je hoort er niets over en wat heb je aan een goed publieksrapport als het publiek er niks aan vindt? Dat klopt. Je hoort slechts wat als het fout is gegaan, wanneer boze patiënten, ouders en andere familieleden, gedupeerden en nabestaanden aan de bel trekken. Je hoort pas wat al de media er lucht van krijgen en het als nieuws in circulatie brengen. Wat fout gaat scoort beter dan wat dagelijks heel redelijk gaat. Nieuws moet smeuïg zijn. Dagelijks is dagelijks. Geen nieuws. Wat fout gaat haalt het nieuws, wat dagelijks aan de maat blijkt te zijn niet of op een minder prominente plek. Een publieksrapportage is de eerste keer nieuws, daarna ebt het weg (afgelopen donderdag, in het stukje ‘Weren’, verwees ik naar een recent boek van onderzoeker Ray Pawson. Dat doe ik nu weer omdat hij treffend weet te beschrijven hoe ‘naming and shaming’ werkt – of eigenlijk vaak niet werkt). De onderzochte organisaties stellen zich er op in, larderen de uitkomsten met hun eigen commentaar als het niet anders kan, beloven beterschap als het zo uitkomt en interpreteren kritiek als een ‘leermoment’. The proof of the pudding is in the future. Het lijkt wereldschokkend maar voor mensen die er al lang aan gewend zijn ‘to have their cake and eat it’, voor hen is knutselen aan allerlei taaleigen om het vooral hun eigen kant op te buigen niets bijzonders. Hoe zouden ze anders zijn uitgekomen waar ze zijn uitgekomen?
Het gaat niet alleen over nieuws en de neutralisering ervan. Wat elke keer zo verbaast – en ook in de rapportages van bijvoorbeeld de Inspectie niet meetelt – is de blinde vlek voor samenwerking en coördinatie in hoogcomplexe organisaties van gezondheidszorg. Bij Twente en Emmen is dat in de onderzoeksrapportages vastgesteld. Voor Hoorn geldt het ook blijkens een persbericht van het Westfriesgasthuis van 10 september: ‘De gynaecologen hebben een plan van aanpak opgesteld. De kern van dat plan is de invulling van de overdracht op de afdeling, het handhaven of zelfs uitbreiden van het aantal overleggen binnen en buiten het ziekenhuis en het discipline overleg op de afdeling verloskunde. Dit is erop gericht om de samenwerking tussen de verschillende disciplines op de afdeling verloskunde te optimaliseren en gezamenlijk zorgprocessen te bespreken en te verbeteren.’ Het is de hoogste tijd dat de Inspectie bij zijn controles voortaan allereerst inzet op het bekijken hoe de samenwerking is geregeld en wie daar beslissingsmacht heeft.
De inspectie turft ‘kwaliteitscontrole’ en wij weten allang dat kwaliteitscontrole altijd over controle gaat en zelden of nooit over kwaliteit. Het gaat niet over de uitvoering maar over toezichtsystemen op de uitvoering. Een soort dashboard en als dat in orde is, is het orde. Of niet. Daar komen we pas achter als het fout gaat. Dan blijkt dat kwaliteit en kwaliteit van samenwerking en kwaliteit van coördinatie ongeveer synoniem aan het worden zijn. Ligt ook voor de hand. Hoe meer je specialiseert, hoe meer je afhankelijk wordt van samenwerking en hoe meer je afhankelijk van samenwerking bent hoe meer je afhankelijk wordt van geëigende coördinatie. Dat laatste heet management, ook als het niet door een manager plaatsvindt of hoeft plaats te vinden. Het is eerder meer dan minder nodig want specialisten worden specialistischer en de medische apparatuur eveneens en is bovendien vaak alleen op leasebasis aanwezig – en dus moeten specialisten van buiten komen om de medici de kneepjes ervan te leren. Nog meer samenwerking en afstemming, nog meer domeinproblemen, nog meer overdrachtproblemen. Zelfgecreëerde complexiteit maar daarom niet minder lastig.
Dat we daarom bij fouten zo vaak iets horen over narrige specialisten die niet kunnen samenwerken met anderen, het verbaast niet. Die narrigheid was er altijd maar net zoals de leraar steeds minder de koning in zijn klas is zo is de specialist steeds minder de alleenheerser over welke behandeling dan ook. De narrigheid is misschien niet nieuw, maar de gevolgen ervan tellen steeds zwaarder. Banale constatering, verontrustende situatie. Het wordt er niet beter op als de belanghebbenden het zelf voor het zeggen willen hebben. Deze week staat in de (‘vernieuwde’!) VN een stukje onder de wervende titel Toppers. Voor de gelegenheid nog eens drie heren gekleed in glimmend pak. Net echt. Een advocaat die meent de waarheid van het recht te kennen (in tegenstelling tot de rechters), een filosoof die droomt van een oorlogseconomie (een oorlog voor het milieu, een oorlog tegen onze groeiverslaving – de uitzonderingstoestand uitroepen dan maar?) en een neuropsycholoog die meent dat je in de gezondheidszorg de manager z’n congé moet geven om het hele zaakje over te laten aan specialisten die dan eindelijk in staat zullen zijn om ‘goed uitgebalanceerde teams’ samen te stellen. Gaat allemaal vanzelf. Geen managers meer. Zie Twente, zie Emmen, zie Hoorn. Specialisten die hun schouders ophaalden over elk management. Door de bank genomen gaat het goed, toch? Ach, als de mensen konden luisteren, dan zouden de toppers elke prijs winnen. Voor het land, voor de kwaliteit van het recht, van het milieu, van de gezondheid.
Smeuïg, zulke toppers. Het beste is de titel van het artikeltje. Toppers. Kennen we toch. Nee, toppers zijn het eerlijk gezegd niet. Wel smeuïg. En zo bekwaam gemanaged. Doen ze bijna allemaal zelf. Goed hè?
11 oktober
=0=
Ideale Banen: 10 lessen en een conclusie
Sinds enige tijd heeft Trouw een rubriek ‘Ideale Banen’. Elke week verschijnen er stukjes in de krant waarin mensen verslag doen van hun baan of van gebeurtenissen die hun baan op het spel zetten.
Wat is de ideale baan? Als ik zou moeten raden op basis van wat tot dusver is verschenen zou ik zeggen: de ideale baan is de baan waarin je niet afhankelijk bent. Zo’n baan bestaat niet. We hoeven er niet eens naar te zoeken. Maar we kunnen wel zoeken naar wat mensen onder afhankelijkheid verstaan.
‘Ik wilde niet nog afhankelijker worden’, zegt tv-presentator Rob Trip. Hij kreeg ruim acht jaar geleden een herseninfarct, vreesde het ergste, is er zonder kleerscheuren van af gekomen. Ook door eigen inspanning, in het bijzonder door alles te doen wat in zijn vermogen lag om het ‘revalidatiecircus’ te ontlopen, te beginnen met de bemoeinissen van de bedrijfsarts. Maar ook – we hebben het niet meer over Trip maar over enkele andere mensen die in Trouw aan het woord komen – gewoon werkloos zijn is al niet best. Een coach van UWV Delft weet dat je beter een baan onder je niveau kunt nemen dan een ‘gat in je cv’ riskeren. Ook al, zo waarschuwt een onderzoeker van de VU, is het beroerd voor je carrière want je haalt de schade nooit meer in. Je kunt kiezen tussen slecht en slechter als het er op aan komt: tussen een litteken op je loopbaan of een ‘gat’. Ook mensen met een baan vrezen voor hun baan. Les 1: kom in handen van de sociale zekerheid en je kunt zelfs de droom van onafhankelijkheid laten varen. (De sociale zekerheid is een vangnet, met het accent op vang. Gevangen in het net. Om Renate Rubinstein te parafraseren: niets te kiezen en toch bang.)
Arbeidspsycholoog en jurist Louise Boelens, regelmatig te lezen in de rubriek, geeft advies aan een vrouw die in een boekhandel werkt. De boekhandel heeft net een nieuwe eigenaar en dat is een ‘bully’. Geen aanbeveling. Boelens: ‘U zit in een afhankelijke positie’. Ja, dat haal je de koekoek. Les 2: sommige bazen zijn erger dan andere, maar afhankelijk ben je altijd.
Schooldirecteur Sjaak Nuijt zegt: ‘We ontkomen er in deze krappe markt niet aan om veren te laten aan de eisen die we stellen aan onze docenten’. Ik weet niet of het helemaal mooi Nederlands is van deze directeur met negenentwintig jaar onderwijservaring, maar de boodschap is helder. Les 3: Werkgevers en werknemers zijn altijd afhankelijk van de arbeidsmarkt en wat vandaag je winst is kan morgen je verlies zijn.
‘Echtheid is belangrijk. Dat doe ik nu nog steeds. Ik ben mezelf, stel oprechte vragen aan echte mensen over dingen die ik echt wil weten’. Giel Beelen aan het woord. Hij is afhankelijk van echte mensen want als die er niet zijn wordt het met de radio ook niks. Les 4: alles wat je doet doe je niet in je eentje en dus ben je afhankelijk van anderen, van gesprekspartners tot en met luisteraars (om ons tot de echte mensen van Beelen te beperken).
Louise Boelens bespreekt het probleem van een freelancer die minder opdrachten heeft als gevolg van de crisis. Financieel is er nog geen paniek, het zelfvertrouwen daarentegen lijdt eronder. Boelens adviseert de afhankelijkheid van een betere toekomst niet te vertalen in gewoon maar afwachten tot het beter wordt. Want nog beter is het om aan jezelf te werken. Les 5: de afhankelijkheid van de toekomst is een feit maar alleen voor hen die beseffen dat vandaag de eerste dag van hun toekomst is geldt dat ze misschien niet helemaal afhankelijk hoeven te zijn van de toekomst.
Henk Korten, directeur van het Goois Natuurreservaat (GNR), zoekt een opvolger. Het moet een rentmeester zijn, geen rentenier. Het is een echte baan zullen we maar denken. Een rentmeester weegt af: ‘een voortdurende afweging tussen maatschappelijk belang en natuurbescherming’. Rentenieren is een cruise, rentmeesterschap is laveren. Les 6: werken is het besturen van je werkbootje en soms stormt het (goede wil is mooi, liefde voor het vak ook, maar met kennis en kunde is het beter, en met kennis en kunde en ervaring is het nog beter).
Aleid Wolfson, burgemeester van Utrecht, ziet dat besturen altijd over de grenzen van je eigen toko heen wijst – als het tot iets moet leiden dan. Altijd al, vanaf z’n eerste bestuursbaantje tot en met die van vandaag, was dat het thema. En ook zijn motief? ‘Ook deze stad is te klein om bepaalde problemen alleen aan te pakken en moet samenwerken met de regio’ (Enigszins tegen het zere been van referenda over bestuurlijke vernieuwing van de grote steden voegt Wolfson er aan toe: ‘Soms moet je over het eigen belang heen stappen in het belang van veel meer mensen’. Het zij hem vergeven. Zijn persoonlijke ervaring met een referendum was ook al niet om over naar huis te schrijven). Les 7: de afhankelijkheden hebben de neiging toe te nemen, groter en gecompliceerder te worden, niet kleiner en overzichtelijker.
‘Ik weet het ook niet meer – zelfs voor makkelijk productiewerk vragen ze nu mensen met een mbodiploma. Ik snap er niks van’. Aan het woord is de 22-jarige Ryan Tromp, twaalf ambachten en dertien ongelukken. Geen diploma. Hij snapt het niet – terwijl het toch zo eenvoudig is want selectie gaat niet over wat je kunt maar over wat je wordt aangerekend, over waar je verantwoordelijk voor wordt gehouden, goed of slecht en eigen schuld dikke bult. Hij snapt het niet maar begrijpt het heel goed. ‘Misschien ga ik maar weer naar school. Je hebt toch echt een diploma nodig’. Maar pas op Ryan, ook een te goed diploma kan tegen je zijn. Te hoog opgeleid? Nee dank u, want u gaat toch weer weg. Lees het in Trouw want een ideale opleiding is heel wat anders dan een ideale baan. Afhankelijkheid moet er zijn. Les 8: een diploma is een bewijs van goed gedrag, daarzonder kom je bijna nergens meer in. Neem echter geen vliegbrevet mee voor een baan als pakjesbezorger.
Na je 65ste doorwerken. De groep wordt groter, ook omdat AOW en pensioenen onder druk staan. De illustratie is Jan Taentzer. 72 jaar oud. Een bewogen leven en altijd aan de slag. Kan niet thuis zitten en heeft het geld nodig. Hij krijgt het advies om voor afwisseling te zorgen en niet te lang bij dezelfde werkgever te blijven. Voor hem niet relevant, afwisseling zat, ook vandaag nog. Voor anderen – wie weet een grote groep – is het wel een punt. Les 9: laat je niet opsluiten en zorg er daarom voor zichtbaar te zijn en als je het nog niet bent het te worden. En te blijven.
Twee mensen zijn een onderneminkje begonnen. De samenwerking loopt niet goed meer, want ondernemer 1 heeft privé problemen, en ondernemer 2 vindt dat alles nu bij hem/haar terecht komt. Louise Boelens vraagt zich af of nummer 2 zich niet ‘te afhankelijk’ opstelt en adviseert – om uit de impasse te komen – dat nummer 2 niet moet ‘duwen’ maar ‘trekken’. Vermoedelijk hoeft nummer 1 er helemaal niet van overtuigd te worden dat dingen zijn blijven liggen. Nummer 1 heeft een luisterend oor nodig, interesse in zijn standpunt, visie en perceptie. Les 10: ‘te’ afhankelijk is soms niet meer dan de hovaardij van het denken dat je het alleen ook wel kunt. Afhankelijkheid is, we weten het sinds Hegel, nooit symmetrisch en altijd wederzijds.
De ideale baan is geen baan. De droom van de onafhankelijkheid is geen droom die je zou willen dromen, en dat is maar goed ook want zou de droom uitkomen dan zit je midden in een nachtmerrie.
De ideale baan gaat niet over een baan. Het gaat niet eens over baanzekerheid. Het gaat over werkzekerheid. Werkzekerheid is de droom van een rustgevende melodie in het onzekere bestaan van de moderne werkende (wilt u zich op uw drukke flexplek toch concentreren? vraagt mevrouw Boelens. Doe net alsof ge geconcentreerd bent en gij zult geloven dat u zich concentreert. Elk geloof werkt zo, wist u dat nog niet? Lukt niet? Dan moet u aan uzelf gaan twijfelen. Anderen lukt het wel). Niks om je over te verbazen. Wel iets om aandacht aan te besteden.
10 oktober
=0=
Zuiver en feitelijk
We moeten het debat zuiver en feitelijk voeren, zei de premier. Hij had zojuist uitgelegd dat zijn wekelijkse gesprekken met de koningin een verrijking waren. Op de vraag of dat met de toekomstige koning wel eens anders zou kunnen zijn antwoordde de premier dat hij het niet over personen had maar over het instituut. Daar kan Beatrix het mee doen. Zuiver en feitelijk spreekt de premier niet met haar maar met het instituut. Lijkt me een mooi onderwerp van gesprek voor aanstaande maandag, als ze elkaar voor hun wekelijks bijpraten weer treffen. Misschien dat de koningin de uitkomst dit keer op een briefje kan schrijven zodat de premier dat bij de eerstvolgende gelegenheid aan de Kamer kan voorlezen?
Gisteren las de premier een briefje voor van de kroonprins en zijn vrouw. Over een optrekje in arm Afrika, een vakantiehuisje waarvan de lokale bevolking ook zal profiteren. Zo zullen ze de waarde van de grond die ze niet hebben zien stijgen, de huren van de huizen die ze niet hebben kunnen verhogen en de huizen die ze niet hebben voor duur geld kunnen verkopen, ze kunnen de prijzen van de levensmiddelen die ze niet hebben verhogen en ze kunnen – en dat is wel de grootste beloning van alle – werkgelegenheid tegemoet zien. Op de lange termijn, de prins en zijn vrouw vermeldden het er eerlijk bij. De premier droeg het op gedragen toon voor. Moet ook wel, gezien de afzenders. Ik vermoed dat ze in een deuk gelegen hebben toen ze het schreven maar de premier gaf geen krimp. We zijn nu eenmaal verplichtingen aangegaan, schreven ze, en dan moet een mens zich daar aan houden. Burgemeesterstaal, voor als het al helemaal in de soep is gelopen. Welke regels voor ons ook allemaal niet gelden, hier houden we ons aan.
Als ik het goed heb begrepen was de vraag aan de premier of kroonprins plus vrouw dat soort verplichtingen wel aan mogen gaan, zonder toestemming van de regering dan. Die per slot verantwoordelijk is. Op die vraag ging de premier wijselijk niet in. Er waren verplichtingen aangegaan en dan moet je de verantwoordelijkheid nemen. Ja, maar was de vraag niet wie dan eigenlijk welke verantwoordelijkheid nam? Op die vraag had de premier evenmin een antwoord. Hij zou het in de gaten houden en reken maar van yes. De verantwoordelijkheid is naar een stichting doorgeschoven – op advies van de premier als ik het allemaal heb kunnen volgen – zodat de kroonprins en de premier er vanaf zijn maar we blijven verantwoordelijk. Dat is wel zo zuiver, zij het weinig feitelijk.
De nieuwe norm voor ‘zuiver en feitelijk’ is mist. De Kamer stond erbij en keer ernaar. Ik ben het met het gedrag van de Kamer eens. Met zo’n man valt helemaal niet te discussiëren. Dus dan ga je naar de media. Ook armoe, maar leefbaarder armoe dan de vertoning van de premier. Het lijkt Afrika wel. Net als de kroonprins plus vrouw gelooft de premier erin.
Mist. Een premier die het weer kan voorspellen, dat hebben ze elders niet. Het zou nog beter zijn als de premier toezegde voortaan alleen nog mist te zullen produceren. Dan kan er ook niet zo veel gevlogen worden. Het zal op de kosten besparen. Wat me nog steeds niet duidelijk is hoe het nu feitelijk en zuiver met de dochtertjes van de prins en diens vrouw is gesteld. Mogen die gratis mee in het vliegtuig of niet? Ik heb goed geluisterd maar de premier somde ze niet op bij de uitkeringsgerechtigde leden van de Koninklijke familie. Hoe moet dat nou?
9 oktober
=0=
Weren
In Eindhoven wordt een pedoseksueel geweerd. De burgemeester wil de man niet hebben. Hij doet dat met een beroep op de openbare orde. De gedachte zal wel zijn dat als de buurt weet dat de man weer is teruggekeerd onrust onder de bewoners niet ver weg is en wie weet molest of erger zullen volgen. Openbare orde. Een logische redenering al vinden sommigen dat het niet aan de burgemeester is om hier eigenmachtig over te beslissen. Waarom eigenlijk niet? Iemand moet de kat de bel aanbinden en wat de bedoeling van de burgemeester ook is, het is de hoogste tijd dat de discussie over woonrechten van veroordeelden wordt gevoerd. Het wordt steeds eenvoudiger om mensen te traceren, hun foto te verspreiden, hun naw gegevens op het net te zetten, en wat te verzinnen om je ongerustheid, verontwaardiging, woede lucht te geven. Je hebt er niets eens journalisten meer voor nodig om het vuurtje te ontsteken. Het helpt wel, maar dat is wat anders. Justitie heeft dat amper in de hand, steeds minder zelfs. Dat een burgemeester wordt geïnformeerd over de terugkeer van een veroordeelde pedoseksueel lijkt voor de hand te liggen maar de ene pedoseksueel is de andere niet en het risico van terugval is niet alleen verschillend maar ook en mede daardoor moeilijk in te schatten.
En dan zit je nog maar aan het begin (bron: R. Pawson, Evidence-based Policy. Sage 2006: 105-121). Je registreert en een registratie moet worden geïnterpreteerd. Je moet een besluit nemen over het openbaar maken van de bewegingen van een als gevaarlijke potentiële recidivist geclassificeerde pedoseksueel. Je moet de betrokken gemeenschap in de hand zien te houden en tegelijkertijd hun ongerustheid wegnemen en die dingen zullen elkaar met enige waarschijnlijkheid bijten. En je moet rekening houden met de reactie van de pedoseksueel zelf. Je kunt pedoseksuelen het leven zo moeilijk maken als je wil maar uit het schaarse (Amerikaanse) onderzoek over het effect van maatregelen om pedoseksuelen na hun veroordeling in hun bewegingsvrijheid te belemmeren komt voornamelijk naar voren dat het weinig uitricht voor de preventie van toekomstige misstappen en wel iets voor het opsporen van de boosdoeners. Dat gaat sneller. De staat heeft er oren en ogen bij gekregen. Met die kanttekening dat de staat niet gaat over wat die ogen en oren allemaal verder nog doen en hoe zich dat verhoudt tot de regels waar zelfs pedoseksuelen nog op moeten mogen rekenen. Bovendien, waar gaat pedofilie over in verboden pedoseksualiteit? En wie gaat, juridisch en sociaal, over die grens, bewaakt die grens? Vanzelf gaat het niet.
Mijn vraag is: levert de burgemeester van Eindhoven de extra bewakingscapaciteit die wel eens heel erg nodig zou kunnen zijn om te voorkomen dat het middel bedreigender uitwerkt dan de kwaal? Of hij het mag, zo besluiten als hij heeft gedaan, dat zoeken we nog wel uit. Maar de extra druk die dit soort acties op het opsporings- en beschermingsapparaat legt is, hoe je het ook wendt of keert, altijd zijn verantwoordelijkheid. Wie de kinderen wil beschermen moet ook inzicht geven in de kosten ervan. De extra kosten in dit geval. Om, inderdaad, te voorkomen dat de veiligheid van de kinderen wordt gekocht met het bestaan van de pedoseksueel. Operatie geslaagd, patiënt overleden? Ik heb er nog niks over gehoord. Het probleem is bijzonder lastig. Deze oplossing ook. Deze oplossing in deze vorm; in elk geval.
8 oktober
=0=
Misverstand
Gisteren schreef ik dat als je iets over een zieke wilt zeggen de bron daarvoor niet de zieke is maar de ziekte, het geheel van de relaties die je, ziek of niet, hebt en die anderen met jou hebben en die allemaal veranderen omdat je patiënt bent geworden. Om iets over zieken te weten te komen moet je niet de zieke als bron nemen maar de ziekte: de situatie waarin je terecht bent gekomen, afgezet tegen je eerdere situatie, en de gebeurtenissen die van situatie 1 naar situatie 2 hebben geleid. Die ‘aanleiding’ hebben gegeven. Meer ook niet; als je ziek bent kun je daar zo de ziekte over hebben dat je de ziekte gewoon ontkent. Om ziek te zijn moet je het wel toegeven, en daar is niet iedereen altijd voor in. In het onderzoek naar ziekteverzuim wordt het ‘keuze’ genoemd, en ‘beslissing’.
Dat geldt niet alleen voor zieken en ziekte. Het geldt ook voor, bijvoorbeeld, werknemers en werk. Het gros van het onderzoek naar werknemers gaat niet over hun werk – de situatie die hen tot werknemer stempelt – en de gebeurtenissen in dat werk – een reorganisatie bijvoorbeeld. Het gaat over hen. Zij worden ‘bevraagd’, alsof zij de beste bron zijn. Dat zijn ze natuurlijk niet. De bronnen zijn, ook hier, situaties en gebeurtenissen. Die zetten de werknemer in beweging en dat heeft zo z’n gevolgen. Jammer is alleen dat situaties en gebeurtenissen zelf niet spreken en dus moeten we ze aan het spreken zien te krijgen. Via de werknemer bijvoorbeeld en de werknemer niet als de kip met de gouden eieren (daar hebben we de uitbuitingstheorie al voor) maar als iemand die dingen doet en laat omdat de situatie dat oproept dan wel de gebeurtenissen dat uitlokken. Over die handelingen kunnen we de werknemer bevragen en dan komen we in de buurt van het werk, althans in de buurt van die dingen die in het werk altijd een rol spelen (wie beslist bijvoorbeeld) en waarover we de werknemer door hem geduldig die kant op te manoeuvreren uitspraken kunnen ontlokken.
Nu mogen we ervan uitgaan dat een werknemer niet helemaal de triviale machine is die een ordelijke werkgever zo graag ziet. De werknemer kan kiezen: het zus doen, het zo doen, het uitstellen, het meer dan gevraagd doen, het een beetje of een beetje veel saboteren. Als we er gemakshalve van uitgaan dat de werkgever dat ook wel weet dan zal die werkgever de worst, de stok of de preek hanteren om toch te krijgen waar het hem om te doen is. De werknemer kan daarop reageren door er z’n neus voor op te halen, er wat meer uit te slepen door een goed gesprek aan te gaan, of te doen wat de werkgever het beste dient omdat het de werkgever het beste dient. Tegenover de ‘carrot, stick, and sermon’ van de werkgever staan de ‘exit, voice, and loyalty’ van de werknemer. Dan zijn we rond: om iets te bakken van wanneer de werkgever wat doet moeten we geïnformeerd zijn over de situatie van de werkgever en de gebeurtenissen die hem nopen een bestaand arrangement open te breken of in elk geval aan te passen. En om iets te weten van wat de werknemer wanneer doet moeten we op de hoogte zijn van diens situatie en de gebeurtenissen die daarin interveniëren. Uiteraard zijn de rijtjes van de carrot etc. respectievelijk de exit etc. niet symmetrisch (de preek spoort redelijk met de loyalty maar is in dat verband niet echt nodig en overdaad kan schaden; de wortel spoort beter met de voice dan met de exit; en de stok beter met de exit dan met de voice maar – en daarom blijft het spannend – er zijn altijd weer grijstinten of ‘interacties’ tussen exit en voice en de ene werknemer is de andere niet dus los van het werk valt er nog van alles te modereren). De afwezigheid van symmetrie is geen vuiltje maar de kern van de zaak want de verhouding tussen werkgever en werknemer is nu eenmaal niet symmetrisch. Zo blijft er elke keer nog wat over om te onderzoeken zonder dat je vooraf al weet wat er uit gaat komen (het is per slot onderzoek en geen economie). De onderzoeker is in elk geval bediend en dat stemt tevreden.
Dat vind je overigens niet uit door een onderzoeker een onderzoekerstevredenheidsonderzoek te laten uitvoeren. Je vindt het ook niet uit door onder medewerkers van wat dan ook een medewerkerstevredenheidsonderzoek uit te voeren. Doe je het toch dan kom je erachter dat onderzoekers en andere medewerkers in andere organisaties ongeveer even tevreden zijn en als er verschillen zijn komt dat nooit door het werk maar altijd door een net wat andere situatie, opgeroepen door de ene of andere gebeurtenis of gebeurtenissen en daar besteed je dan niet in je onderzoek en onderzoeksrapportage zelf maar pas in de slotparagraaf (‘discussie’) een paar vrome woorden aan. Speculatieve woorden natuurlijk want wat je niet hebt onderzocht kun je niet weten. Ook een onderzoeker heeft z’n ethiek.
Het misverstand onderzoek bestaat eruit dat onderzoekers denken dat mensen de beste bronnen over zichzelf, over hun situaties en over de gebeurtenissen zijn. Bijgevolg denken we dat hoe meer mensen we ondervragen hoe completer het beeld is, alsof duizend meningen over een gebeurtenis beter zijn dan honderd en minder goed dan tienduizend, alsof duizend brillen beter zijn dan honderd en minder goed dan tienduizend. Om iets te zien dan, en er zonder bijziendheid over te kunnen rapporteren. Een gewoon mens zou zeggen dat je beter een bril kunt construeren die je kunt instellen en afstemmen al naar gelang de situatie en de gebeurtenissen die je in het vizier wilt nemen maar een gewoon mens is dan ook geen serieus te nemen sociaalwetenschappelijk onderzoeker. Overigens is de gewone mens dan wel in het goede gezelschap van de natuurwetenschappelijke onderzoeker (sinds Galileï weten we dat we de bewegingen van de hemellichamen niet moeten afleiden uit de mening van mensen – geestelijken destijds maar dat zijn we soms allemaal – maar met behulp van een goede kijker en dat één goede kijker meer waard is dan talloos veel miljoenen flodderkijkers, zelfs in het hemelse geval dat er ook nog een ‘controlegroep’ flodderkijkers zonder kijkers in het onderzoek is meegenomen). Er is weinig tegen en veel voor de gewone mens te zeggen. Maar om je sociaalwetenschappelijk onderzoeker te noemen is meer nodig. Verschil moet er zijn.
Ik heb het over interviewonderzoek en vragenlijstonderzoek (en het ‘metaonderzoek’ dat op basis daarvan plaatsvindt). Let wel, de verhouding onderzoeker/onderzochte is ook asymmetrisch en wordt op zijn beurt gekenmerkt door de worst (u krijgt een cadeautje), de stok (wie niet meedoet krijgt ook geen toegang tot de resultaten) en de preek (bij een zaak van zulk groot belang mag niemand aan de kant blijven staat) aan de kant van de onderzoeker, de uitgang (ik niet), de stemverheffing (die en die vragen vul ik mooi niet in want die zogenaamde anonimiteit van u stelt uiteindelijk toch niks voor) en de trouwhartigheid (als u het zegt) aan de kant van de onderzochte. Voor de hand liggend. Complicerend voor interview en vragenlijst. Dat ook. Want we weten niet wanneer wat voor wie aan de orde is. Ook hier niet. Het is net de echte wereld.
Dat kun je natuurlijk niet allemaal zo zeggen en dus verzin je – als onderzoeker want daar begint het – een list. Je kunt, om vooral de onderzoekersillusie in stand te houden dat het onderwerp van het interview of de vragenlijst en het onderwerp van het onderzoek als zodanig dezelfde zijn, de Jip-en-Janneke variant kiezen en je kunt de zaak opengooien. Kortom, de gestructureerde en gesloten aanpak (en omdat Jip en Janneke ook jong geweest zijn en toen niet helemaal om konden gaan met alleen een ja/nee antwoordkeuze, geef je geen twee maar meer antwoordmogelijkheden: ja/nee/weet niet; a/b …/anders, met ‘weet niet’ en ‘anders’ als blijk van goede wil) en de ongestructureerde en open aanpak (‘doorvragen tot gedeeld ‘begrip’ is bereikt’). Je kunt er ook tussenin gaan zitten: de halfgestructureerde aanpak, de aanpak met van alles een beetje. In de eerste aanpak doe je alsof de ondervraagde gek is, in de tweede doe je alsof je allebei even gek bent. Je simuleert de kleuterklas of je simuleert een gezamenlijke ontdekkingsreis. En je hoopt dat, nu we toch al lang zijn gearriveerd in de orde van het simulacrum, de ondervraagde de simulatie niet doorheeft. Hoop doet de onderzoeker leven.
Het zou al helpen als we voortaan niet meer vroegen naar wat mensen vinden en denken maar alleen naar wat ze doen en laten.
7 oktober
=0=
Ziek
Hoe kan een onderzoeker participeren in andermans ziekte? Medisch antropoloog Sjaak van der Geest vraagt het zich af (Trouw/Letter&Geest, 3 oktober) en komt tot de conclusie dat als je zelf niet ziek bent je van de ervaringen van een zieke bitter weinig kunt begrijpen. Ik zal het hem nog sterker vertellen: dat geldt ook voor de ene zieke ten opzichte van de andere. Het geldt voor de zieke ten opzichte van zichzelf. Als je je beroerd, opgewekt, afgemat, eenzaam, belegerd, bang, boos voelt en je bent nog ziek ook, komt dat dan omdat je ziek bent? Van een onderzoeker verwacht je een onderzoekbare vraag, het soort vragen dat door Annemarie Mol of Anne-Mei The wordt gesteld. Daar is Van der Geest niet aan toegekomen. Dan kan de strategie waar hij mee speelt (‘maak van de patiënt een medeonderzoeker’) ook de prullenmand in. Tot die conclusie komt Van der Geest zelf ook – of toch niet?
Ik ben geneigd om hem aan te bevelen de zieken voortaan in hun waarde te laten – ik noem dat respect – en over te gaan op ziekte. Dat zijn twee verschillende dingen. Misschien moet Van der Geest het stuk eens lezen dat direct voor het zijne in Letter&Geest is afgedrukt, dat van Jan Vorstenbosch over het elektronisch patiëntendossier. Dat stuk gaat over de relatie tussen arts en patiënt. Je zou ook stukken kunnen schrijven over de relatie tussen de verpleger en de patiënt, over de vele relaties tussen de patiënt en zijn vrienden, familie, bekenden uit buurt en werk, de sportvereniging. Schrijf dat allemaal op en je hebt een indruk van wat ziekte betekent in het bestaan van iemand. Gewoon, omdat ziekte ingrijpt in dat bestaan, jouw relaties met alle stukjes van je omgeving verandert en daardoor jou verandert, de omgeving verandert. Enzovoorts – als je pech hebt houdt het niet op maar gaat steeds verder door. Misschien tot de dood van een relatie, van twee relaties, van bijna alle relaties behalve die met de arts erop volgen. Tot de dood erop volgt. Je kunt dat tot net voor het eind beschrijven vanuit jouw kant van de relatie, als patiënt, en het kan beschreven worden vanuit de andere kant van de relatie. Neem de arts, want die staat centraal in het prachtstuk van Vorstenbosch.
De arts houdt een patiëntendossier bij, een dossier van de arts over zijn patiënt. De medische waarde ervan is beperkt – als de arts de patiënt iets voorschrijft weet hij niet of de patiënt het ook zal slikken, in verschillende betekenissen van dat woord. Hij weet evenmin wat de patiënt verder nog allemaal uitspookt maar over tijd kan de arts wel een inzicht verwerven in de gehele situatie van zijn patiënt. Een inschatting dus, afhankelijk van die patiënt en van die arts en van hun relatie. Waarvan het dossier een verslag is dat door die arts wel en door anderen slechts zeer beperkt kan worden gelezen en elke situatie moet natuurlijk worden gelezen want niets spreekt vanzelf. Het EPD veronderstelt dat veel meer mensen dan alleen de arts een dergelijk dossier kunnen lezen, en zelfs even goed als de arts. Vorstenbosch legt geduldig uit dat dat een rare verwachting is. Eerder ligt het voor de hand dat zodra het dossier voor andere hulpverleners – en voor de patiënt – openbaar kan worden gemaakt het dossier radicaal van karakter zal veranderen. De inschatting van de arts zal eruit verdwijnen. De receptjes staan er nog in, het vermoeden van de arts dat hij juist dit doet omdat hij z’n pappenheimer kent zal niet meer worden genoteerd. Zo’n uitgekleed dossier zal noch het oorspronkelijke kunnen vervangen, noch het gesprek tussen arts en andere hulpverleners overbodig maken. Zonder gesprek geen goede lezing. En dan kan dat gesprek beter plaatsvinden vanuit het oorspronkelijke dossier dan vanuit het elektronische monstrum dat nu wordt voorgesteld.
Het EPD is overbodig en schadelijk. Het moet niet worden ingevoerd. Vorstenbosch heeft gelijk.
Het is bijzonder zinvol over ziekte te schrijven. Juist als je weet dat je niet in de ziel van de zieke kunt kijken. Dan heb je in elk geval nog een dossier. Zolang het EPD niet wordt ingevoerd.
6 oktober
=0=
Voorshands
Deregulering van arbeidsmarkten (en het daardoor vergroten van de markten voor dienstverlening) en het aanpakken van de financiële lasten van Europa’s snel vergrijzende bevolking: dat zijn de voornaamste ingrediënten van de net vrijgegeven rapportage van het IMF (Regional Economic Outlook: EUROPE Securing Recovery). Het is wat je heden ten dage mag verwachten van een monetair gezelschap. We voeren geen monetair beleid met monetaire regels, we stellen een sociaaleconomisch beleid voor. Ooit zeiden we wat over sociaaleconomisch beleid als het bijvoorbeeld inflatoir werd gefinancierd. De rest lieten we over aan de OECD. Nu doen we het anders. Bij gebrek aan zelfstandige monetaire regels storten we ons maar meteen en helemaal op het sociaaleconomische. Een monetair beleid is overbodig. Het moet zich gewoon aanpassen aan de noden van het financiële stelsel en verder geen gedoe. Het monetaire beleid richt het financiële stelsel niet meer, het volgt het: 'Monetary policy will need to remain supportive for the time being and keep all options open.’ Voorshands. Voorshands zorgt het monetaire beleid niet voor het geld maar voor hun geld. Het geld van de banken dus, niet dat van de centrale banken. Die voorshands inderdaad al lang doen wat het IMF hen nu suggereert. Alleen zeiden die het niet. Je zou het IMF bijna dankbaar zijn voor zoveel openhartigheid.
Met één zinnetje weet het IMF aan te geven dat het monetaire beleid nu ook officieel is afgeschaft. Feitelijk was dat al enkele decennia het geval met als grote markeringspunten het besluit van Nixon de inwisselbaarheid van de dollar in goud op te heffen en het dereguleringsfundamentalisme van Reagan (met mevrouw Thatcher aanmoedigend op het duozitje). Dat konden we waarnemen; de monetaire autoriteiten daarentegen deden alsof hun neus bloedde. Het IMF (en de Wereldbank) hadden daar een geheel eigen rol in: ze schreven een strikt monetaristisch beleid voor aan alle landen die om hulp vroegen en hielden hun mond over het ontwrichtende monetaire en financiële beleid van de VS. Nog maar kort geleden werd gespeculeerd over het verdwijnen van het IMF; de landen die de zegeningen van hun beleid hadden ondergaan meden het instituut daarna als de pest en de publicaties van, onder meer, Stiglitz wreven extra zout in de wonden.
Het IMF is de meest zichtbare exponent van de hegemonie van de dollar. De verzwakking van de dollar als internationale spilmunt heeft tot paradoxaal gevolg dat het IMF meer dan ooit nodig is om het geschonden blazoen af te schermen van nog meer schade. De G20 landen doen braaf mee. Iets meer zeggenschap voor de nieuwe sterke economieën in Azië en Latijns-Amerika en het IMF is weer helemaal back in business. De dollar? Dat regelen we nog wel maar nu even niet. Nu houden we de munt – alle munten – nog even aan als steunbeer voor het financiële stelsel. Wat dat betekent kunnen we niet voorspellen en daarom houden we alle opties open. Voorshands.
En wij maken ons druk over de AOW leeftijd. Als het niet zo treurig was zouden we erom moeten lachen. Maar geef toe, een echte optie is dat niet. Die hebben we al lang vergeven.
Het staat geschreven.
5 oktober
=0=
Kans
Van alle ondervraagden vindt 92% dat Zalm te veel verdient.
Van alle ondervraagden vindt 2% dat Zalm nog nooit ook maar iets heeft verdiend maar dat hij daar wel veel te veel voor krijgt.
Van alle ondervraagden vindt 6% dat Zalm moet doen wat hij niet laten kan.
Over het laatste percentage heeft het kabinet z’n zorgen kenbaar gemaakt. Voor het overige wil het kabinet ‘in dit stadium’ nog niet reageren. Het wijst op de grote verdiensten van Zalm als minister van financiën en later en ook nu nog als bankier. In een onmiddellijk hierop gepubliceerd bericht benadrukt het kabinet dat met verdiensten geen inkomsten worden bedoeld maar belangrijke bijdragen. Een derde bericht heeft ‘bijdragen’ vervangen door ‘diensten’.
Voor de VVD aanhang is de verdeling der percentages respectievelijk 6%, 0% en 94%. Overigens heeft fractievoorzitter Rutte, daartoe opgeroepen door mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink, vragen over de enquête gesteld aan de premier. Hij wil weten waarom Zalm wel en Marcouch en Aboutaleb niet in de vraagstelling zijn meegenomen. ‘In de huidige vorm’, zo verklaarde Rutte voor de pers en even later in een exclusief interview aan De Pers, ‘is de enquête tendentieus’. Het onderzoeksbureau TPS-NiFK° wijst deze beschuldiging van de hand. Het bureau, dat de opdracht voor de enquête had gekregen van het door luis in de pels Lakeman voorgezeten comité DSB-gedupeerden-in-actie, stelt dat in elk van z’n onderzoeken de onafhankelijkheid wordt gegarandeerd. Het bureau eist excuses van de fractieleider en overweegt juridische stappen als Rutte niet op zijn schreden terugkeert. Omdat Rutte direct heeft geantwoord (‘het kan niet zo zijn dat in dit land commerciële onderzoeksbureaus over de vrijheid van meningsuiting gaan’) wordt in doorgaans goed ingelichte Haagse kringen aangenomen dat deze zaak nog wel eens een onverkwikkelijke afloop zou kunnen hebben.
Belangwekkender is de uitslag van de TNS NIPO enquête (in opdracht van RTL) over de kans op het voorzitterschap van de EU. Of die kans zich ooit zal voordoen is nog even afwachten, maar niet gevraagd is niet beantwoord. Gevraagd is daarom of Balkenende die kans moet grijpen. In het geval dat, als het ware en voor het geval dat de premier dan niet zou weten wat wij ervan vinden. Liefst 58% vindt dat de premier dat, in het geval dat, vooral moet doen, voor het geval hij onze mening op prijs zou stellen. Tot dusver vond de premier het bij herhaling allemaal flauwekul. Laat dit hem tot steun zijn in zijn ongetwijfeld getormenteerde afwegingen. In het geval dat, voor het geval dat. Bijzonder is dat de CDA-achterban voor zelfs 71% van mening is dat Jan-Peter zo spoedig mogelijk Europa in moet. Ruim een derde (35%) denkt dat Balkenende een geschikte kandidaat voor de positie is. Tweederde is daar niet van overtuigd maar dat hij weg mag, ach, ook hij moet doen wat hij niet laten kan. Zou dat dezelfde tweederde zijn dat vindt dat als hij vertrekt we ook nieuwe verkiezingen moeten hebben?
Het is voornamelijk de SP die er het meest aan hecht dat JP gewoon premier blijft. In Den Haag doen geruchten de ronde dat fractievoorzitter Kant opheldering gaat eisen over de vraagstelling van de enquête.
4 oktober
_________________________
° Nieuws en andere Flauwe Kul. Het bureau is opgericht na de verklaringen van de premier over zijn wens voorzitter van de EU te willen worden. Het is, volgens de directeur van het bureau, een geuzennaam.
=0=
Staatshuwelijk
Elk leerplan van een school kan niet verhinderen dat er altijd een verborgen leerplan meeloopt. Het eerste, officiële, plan behelst wat moet gebeuren, het tweede toont wat gebeurt. De kinderen reageren op beide plannen, op het onderwijsaanbod en op de aankleding van de school, de plek en de directe omgeving van de school, op de kwaliteit van de leermiddelen, de versieringen aan de muren. Ze reageren op de houding, het uiterlijk, de lichaamstaal, de taal, het accent, de omgangsmanieren van docenten. Om het volgende leerplan beter te maken is het belangrijk goed te letten op het verborgen leerplan. Veel van wat er in zat weet je als school zelf niet, je komt er al doende achter. Wat we teweeg brengen, we weten het pas echt nadat we het teweeg hebben gebracht. Denk aan de schoolkeuzeadviezen, de meest zichtbare en dubieuze producten van de interactie van het officiële en het verborgen leerplan.
Het verborgen leerplan is, verder, een onmisbare bron van informatie over hoe de opvoeding van de kinderen doorwerkt in de manier waarop ze gebruik maken van het geboden onderwijs en dus over de effectiviteit van dat onderwijs. In veel nieuwe onderwijsvormen vinden we ladingen verborgen leerplannen, of liever: de kennis die we erover hebben opgedaan.
Het slechtste wat een school kan doen is selectief winkelen in de kennis die de confrontatie van school en kind oplevert. De confrontatie vertelt het nodige over hoe de intentionele opvoeding die wij onderijs noemen interfereert met de dagelijkse opvoeding die wij straat, buurt, wijk en thuis noemen, en omgekeerd. Hoe lastig ook, geen van de dingen die daarbij spelen, geen van de spelers die daar een belang bij hebben, moet zich gedwongen voelen ondergronds te gaan en de confrontatie – door passiviteit bijvoorbeeld – te ontlopen. Het gebeurt wel, en steeds meer als ik me niet vergis. We zijn getuige van een soort morele hercodering van wat we een acceptabele opvoedingsstijl vinden en alles wijst er op dat het onderwijs daarin wordt meegenomen. De ongelukkige Maria van der Hoeven gloreerde niet voor niks in ‘de maatschappelijke opdracht van de school’. Ze bedoelde een stiekeme politisering van de opvoeding en het inzetten van het onderwijs als wapen in die strijd. We worden – er is vooruitgang zou je een beetje wrang mogen constateren – minder stiekem. We weten steeds beter wat onverantwoorde opvoeding is en vinden dat ook scholen daar een rol in hebben. Die hebben ze, dat kan niet anders, dus verwachten wat meer. Burgerschap, normen en waarden, sociale omgangsvormen.
Feitelijk vragen we steeds vaker van kinderen een moreel oordeel dat ze nog niet kunnen hebben, een oordeel over de opvoeding van thuis. Een loyaliteitsprobleem ligt dan meer voor de hand dan een toegenomen inzicht. Wegwezen, denk je dan als kind. Aan mijn lijf geen polonaise. De ouders zullen het voor één keer helemaal met hun kroost eens zijn – zo ze het al niet zelf hadden bedacht.
Vanuit een school bezien is het funest. Je weet in zo’n geval niet meer waar je het meedoen of juist niet van de kinderen aan moet toeschrijven en je weet nog minder waar je de afwezigheid van de ouders aan kunt toerekenen. Je kunt erover speculeren. Ik speculeer erover. Er gaat steeds meer ondergronds en afwezige ouders en schooluitval zijn er de bekende indicatoren van, indicatoren die we echter steeds moeilijker kunnen lezen.
Door het CDA (een fractielid en een medewerker van het wetenschappelijk instituut van de partij) wordt recent gesproken over ‘huwelijksimmigratie’. Ik kom het woord nog weinig tegen. Meestal gaat het over huwelijksmigratie. Met dat laatste kun je de droom van een huwelijk uit liefde nog in stand houden. Je migreert om bij je lief uit te komen, omdat je bij je lief uit wil komen. Met huwelijksimmigratie zijn we in een totaal andere wereld terechtgekomen. Je gebruikt het huwelijk omdat je legaal wilt worden, een legale immigrantenstatus wilt verwerven, met het oog op een nieuwe nationaliteit. Huwelijksmigratie kan nog iets met liefde te maken hebben, huwelijksimmigratie per definitie niet. En nu is het hoge woord eruit: de huwelijksimmigratie is het verborgen leerplan van de huwelijksmigratie. Maar wij hebben het door. We hebben jullie door. Die vlieger gaat niet langer op. We verstatelijken het huwelijksmotief, te beginnen met jullie. Anderen zullen volgen; er zijn tal van andere categorieën die niet goed zijn opgeleid, waar iedereen zo’n beetje familie is van ieder ander, waar werkloosheid gewoner is dan werk en waar, godbetert, kinderen worden gemaakt en worden opgevoed tot meer van hetzelfde. Of erger, vermoedelijk zelfs erger. We zullen het ons en jullie – het is ook jullie belang want hoe dacht je anders te integreren? – niet meer aandoen. Te beginnen bij jullie.
Vervolgens gaan we klagen over de parallelle samenleving.
3 oktober
=0=
Overlegweg
Mogen we nu aannemen dat het AOW plan van de SER gestrand is op de pensioenen? Het ligt voor de hand. VNO-NCW was het al in een vroeg stadium met Donner eens dat als je de leeftijd voor de AOW verhoogt de pensioenleeftijd niet kan achterblijven. Dat is vreemd. Je kon je pensioen altijd al opnemen ver voor je 65ste, met je AOW kon dat niet. En dat was ook in zoverre logisch dat het pensioen gekoppeld was aan arbeidsverleden en de AOW aan ouderdom. Het pensioen is uitgesteld loon, de AOW een voorziening voor je toekomst. Die voor sommigen altijd al veel langer was dan voor anderen maar het vuiltje dat daar in zat hebben we altijd voor lief genomen en dat blijft ook zo. In het verleden gegarandeerde voordelen blijven ook in de toekomst behouden. In de discussie speelde het amper een rol.
De discussie is geheel en al gedomineerd door de basis van de AOW te verplaatsen van verblijfsgeschiedenis naar arbeidsverleden. Daar hebben de bonden volledig in meegedaan. En als je eenmaal dat pad op bent gegaan dan is het ook niet vreemd dat de aap uit de mouw komt. De pensioenen, precies. Daar hebben de werkgevers en Donner een punt (het onvermijdelijke kroonlid van de SER, Lans Bovenberg had er – het spreekt vanzelf – kort geleden ook al een punt van gemaakt. Ongetwijfeld met zijn Netspar pensioenpet op, maar ja, de koppeling is snel gemaakt). Bezuinigingen op de overheidsuitgaven zijn mooi, bezuinigingen op de bruto loonkosten zijn beter, versterking van de pensioenfondsen het allermooist. Dat wordt nog een hele kluif voor de vakbonden. Hen gaat het wel en wee van de pensioenfondsen ook ter harte en lagere loonkosten zijn, zegt men, goed voor de werkgelegenheid.
Als de werkgelegenheid, de vraag naar arbeid, gedijt dan mag het feestje niet bedorven worden door een tekort aan arbeidsaanbod. Alweer een reden om de AOW leeftijd te verhogen – in abstracto dan want praktisch is het een lastige kwestie, de ouderen aan een baan helpen en dat zo te doen dat de besparing op de AOW niet wordt ingehaald door hogere uitgaven voor ziekte, werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, scholing en training, en re-integratie. Dat wordt nog wat. Wie gaat dat betalen? Ik zou zeggen de ouderen zelf, gewoon, door loonsverlaging te accepteren. Voorspelling: de druk om de uitkeringen steeds verder te verlagen gaat toenemen omdat anders demotie al helemaal geen kans heeft (we noemen het de nieuwe armoedeval – per heden is het morele copyright aangevraagd) en demotie is nodig want die oudjes zijn duur, of ze nu werken of niet. Niet alleen duur, te duur. We zijn nog maar net begonnen en het wachten is op Lans Bovenberg die zal voorrekenen dat alleen als het gat tussen een redelijke loonsverlaging en een uitkering groot genoeg is een loonsverlaging misschien nog wel geaccepteerd wordt. Loon naar productiviteit en iedereen weet dat ouderen minder productief zijn dan jongeren. Het CPB heeft het uitgerekend (de data net zo lang herschikt tot deze uitkomst resulteerde). Leuk zullen de ouderen het niet vinden maar wat moet, dat moet. In ieder geval, we moeten de ouderen de keuze geven want nu is er eigenlijk geen echte keuze. En dus geen vrijheid.
Daar kan de keuzevrijheid van de vakcentrales niet tegen op. Het bod van de centrales was, eerlijk gezegd, meelijwekkend. Als je later met je AOW begint krijg je meer AOW. Een pensioenredenering, en daarmee de ontkenning van het bestaansrecht van de AOW. Dat is dan ook het enige waar iedereen het zo ongeveer over eens lijkt te zijn, dus dan kunnen we de schijn alsof het om iets anders zou gaan net zo goed laten vallen. Bovendien, als je nu AOW hebt, heb je een basisinkomen en je kunt er gewoon een baantje bij nemen. Dat levert, zo lang je werkt, meer op dan de extra AOW die je van de vakcentrales krijgt. Dat is nog eens een keuze. Die de gezondheidsverschillen niet opheft, maar wel het gevoel vanwege je gezondheid nog een keer gepakt te worden in je AOW rechten. Geen klein bier.
De centrales – en de overheid en de werkgevers trouwens – kunnen, als ze consequent zijn, alleen nog de pensioenkaart spelen. Op twee manieren. De eerste is dat er een wettelijke plicht komt voor iedereen zich voor een pensioen te verzekeren. Die plicht hebben we nu niet. Het tweede is dat er een verbod komt om pensioenen in te laten gaan voor een bepaalde leeftijd. Daarbij mag de zwaarte van het beroep en de gezondheidsrisico’s van beroepen en beroepsbeoefenaren wel worden verdisconteerd, het opgebouwde eigen pensioenvermogen niet. Hoe dat met de Koningin moet zien we nog wel.
Er is nog een lange overlegweg te gaan.
2 oktober
=0=
Omgekeerd
NRC Handelsblad is bang voor omgekeerde klassenjustitie. Het gaat over Roman Polanski en zijn seksuele relatie lang geleden met een toen dertienjarig meisje. Het meisje is ondertussen een volwassen vrouw van vijfenveertig jaar en zegt geen behoefte te hebben aan het oprakelen van de zaak. Voor haar is het over. Je zou het haar gunnen maar het zal niet lukken. Ze is nieuws en we weten hoe ze heet. We weten haar te vinden.
Verjaren dat soort dingen niet? Of verjaart een uitleveringverzoek van de Amerikanen niet? In beide gevallen verbazend (en inderdaad in Californië verjaart dit niet en evenmin verjaart het misdrijf van het weigeren in persoon te verschijnen als de rechtbank dat eist. De eerstvolgende rechtszaak tegen Jomanda moet maar in Californië plaatsvinden). Uitleveringsverzoeken zijn politiek. Een Argentijnse piloot wordt door Nederland niet uitgeleverd want er is geen verdrag en wij leveren geen landgenoten uit (de Argentijn heeft een dubbel paspoort). Als er geen verdrag is mag je best uitleveren, alleen je hoeft niet. Geen argument dus. Wij leveren wel degelijk landgenoten uit – als de Amerikanen daar om vragen bijvoorbeeld. Ook geen argument dus. Nu zit Zwitserland er mee, met een bejaarde Pools-Franse regisseur.
Destijds sloot Polanski een deal met de officier van justitie, een ‘plea bargain’ maakte van de verkrachting een gevalletje van ‘onwettige geslachtsgemeenschap met een minderjarige’. Van verkrachting geen sprake dus, we kunnen het lezen als een misstap van een volwassen man met een jong meisje dat er, het staat er niet dus het zou er kunnen staan, misschien wel mee instemde. Achteraf, in de publieke opinie die er het hare van mag denken. Die kant op of een andere. Al het gewicht kwam toen te liggen op de minderjarigheid, niet op de verkrachting. Dat zoiets op klassenjustitie wijst, je zou het mogen vermoeden. Er zijn mensen met de doodstraf bediend voor verkrachting en zeker voor verkrachting van een minderjarige.
Dat alles is de zorg van het redactioneel van NRC Handelsblad niet. Dit is de weergave van de krant: ‘Feit is ook dat Polanski nu her en der achteloos en met gevoel wordt aangeduid als iemand die een kind tot seksuele omgang dwong, dus als pleger van een veel grover misdrijf dan hij heeft bekend. De communis opinio stelt dat Polanski „net als ieder ander” moet boeten voor wat hij heeft misdaan. Maar Polanski is niet iemand „als ieder ander”. Immers, „ieder ander” kan zich, ook na een grove misstap, min of meer onopvallend rehabiliteren. Maar Polanski’s beroep en talent verhinderen anonimiteit. Ze maken hem kwetsbaar voor omgekeerde klassejustitie – extra zware aanpak om iedere schijn te vermijden. Hij krijgt, als gevolg van zijn roem, dan een niet door de rechter opgelegd, maar wel impliciet een levenslang beroepsverbod dat een ander niet zou treffen.’
Ik ben het er helemaal mee eens dat meer dan dertig jaar na dato de zaak mag rusten, gegeven het verzoek van het slachtoffer. Zij heeft er recht op met rust te worden gelaten. Dan mag Polanski daarop meeliften.
NRC Handelsblad somt feilloos alle foute redenen op. Toch een prestatie. Of is het gewoon klasseninstinct?
1 oktober
=0=
Moet
Op Facebook heeft eventjes de vraag gecirculeerd of Obama vermoord moet worden. Er waren vier antwoordmogelijkheden (nee, misschien, ja, ja als hij mijn gezondheidszorg inperkt). Zevenhonderdvijftig mensen hebben hun voorkeur aangegeven in de paar minuten dat het bericht op de site stond (waarvoor is niet bekend). Toen werd de vraag verwijderd. De Amerikaanse politie is op zoek naar de verdediger van de vrijheid der meningsuiting die dit nu weer bedacht heeft. Ze lezen het als een oproep, denk ik, en daarom zoeken ze het uit.
Maar wat als het verweer is dat het helemaal niet om een oproep ging maar om bezorgdheid? Dat iemand wou weten hoe erg het met de zeden in de VS gesteld is? Een waarschuwend geluid wou laten horen? Gaat het om wat er staat of met welke bedoeling het er staat? Gaat het om het eventuele effect? Bijvoorbeeld een, voorlopig nog gefingeerd, berichtje in de trant van: ‘de 44-jarige man die bekende een aanslag op Obama te willen plegen heeft verklaard dat hij op het idee kwam door een kleine enquête op Facebook’?
Eenvoudige vragen, maar moeilijk te beantwoorden. In Nederland wordt de vrijheid van meningsuiting verdedigd net alsof er geen internet is. Alsof de vrijheid hoort bij de tijd dat de krant nog een meneer was en iedereen die ergens over discussieerde zich ook bekend maakte. Lief, maar weinig adequaat. Soms, ik denk aan Rutte, ook helemaal niet lief. De vrijheid van meningsuiting gaat steeds minder over de mening en steeds meer over de uiting. Als dat zo is, is het dan ook niet redelijk om de intentie en het effect mee te wegen? Gesteld dat de intentie is een monopolie op de betekenis van vrijheid in handen te krijgen zodat je jouw vrijheden kunt opleggen en de vrijheden van anderen kunt verbieden – mag dat, mag je het beweren en aankondigen, en is het dan inderdaad zo dat PVV en fundamentalisten elkaar de hand kunnen schudden? Of mag het niet en waar houdt dan de vrijheid op? Mag het zelfs niet als gedachte-experiment? Mag je er wel aan denken maar het nooit zeggen, en ook niet zeggen dat je het wilt zeggen maar dat je er wel eens aan denkt? En het effect? Daar is het ijs niet slechts dun maar ook nog spiegelglad. Laten zitten dan maar?
Het is niet in algemene zin te regelen wanneer een mening een oproep is, een oproep bevat dan wel een oproep impliceert. Elke mening roept op z’n minst op er naar te luisteren. Dat is de bedoeling ervan. Soms wordt gehoopt dat anderen erop doorgaan, dat ze weerwerk geven. Dat zou je zelfs de functie van vrije meningsuiting kunnen noemen maar we hebben het hier niet over functies maar over grondrechten, over de sfeer die de staat ons heeft toegekend met de belofte er vanaf te blijven. Paradox, inderdaad. Ons recht is hun plicht en als ze die plicht niet hooghouden dan zijn we weg uit de rechtsstaat, ook als de staat onze grondrechten beperkt met het officiële motief ze beter te beschermen.
Grondrechten zijn paradoxale constructies, zoals de tekeningen van Escher paradoxale constructies zijn. Het uitoefenen van grondrechten komt neer op het je begeven in de paradox ervan, de paradox van vrij van de staat en binnen de staat tegelijk, de paradox van schering en inslag, inhoud en vorm, en van hun stuivertje wisselen, de paradox die geen volgorde maar een weefsel blijkt te zijn, een tapijt waarop je het ene moment kunt vliegen en dat het volgende moment onder je voeten vandaan wordt getrokken.
Moeten we het recht op vrije meningsuiting dan maar onderwerpen aan een inburgeringsexamen voor iedereen: aan de eis de paradox niet alleen te kennen maar er ook naar te handelen, althans dat te kunnen? Of zijn we al tevreden met een regel voor providers, op straffe van? Zo gek zou het nog niet zijn in een land waar het niet nog gekker moet worden.
30 september
=0=
Als … dan
Als je geen werk kunt vinden door je boerka hoef je ook geen uitkering aan te vragen. Dat vindt de burgemeester van Amsterdam. De burgemeester van Rotterdam vond dat vroeger ook, toen hij nog wethouder was in Amsterdam. Mooi. Maar nu omgekeerd: als je je droombaan niet kunt krijgen omdat je geen boerka wil dragen op de school waar je wilt lesgeven, de school die toevallig een school is met de meest achterhaalde islamversie in het vaandel geschreven, heb je dan ook geen recht op een uitkering? Kortom, houden we ons aan de prachtige regel van gelijke monniken, gelijke kappen?
Interessante kwestie. Zelf heb ik het niet op piercings en al helemaal niet op tatoeages. Ik weet nooit precies wat de dragers ervan me duidelijk willen maken. Soms is dat wel aardig, maar lang niet altijd, zeker niet als je gehaast bent en er een beetje, zij het steeds meer onterecht, op rekent dat de dingen gaan zoals je verwacht dat ze gaan. De afstand naar afkeuring en afwijzing is snel gezet. Niet alleen gaat het niet zoals het ging, het gaat zo helemaal niet. Onjuist, vind ik zelf ook, maar gebeurd is gebeurd. We leven bij verwachtingen over onszelf en anderen en dan wil ik weten waar ik aan toe ben.
Dat weet ik steeds minder. Daar komt bij dat hoe meer we van van alles en nog wat een punt maken, hoe sneller de wereld een demonstratie wordt. Alles kan aanstoot geven. Dan is het categoriseren van het gedrag aantrekkelijk en het zoeken naar een ‘motief’ verleidelijk. Ik wil weten waar ik aan toe ben en hoe minder ik het weet, hoe meer ik zoek naar signalen die me ervan overtuigen dat ik het eigenlijk best weet en dat het niet pluis is. Signalen zat. Dit zie ik als, en het komt voort uit. Perceptie en attributie. Kan niet anders, en de kans op fouten neemt toe. Haast, weet je wel. Op die fiets. Ze (vul maar in) doen het om ons de vinger te geven, om hun minachting uit te drukken, om te laten zien dat ze er niet bij willen horen. Kijk maar.
Bij boerka’s is het makkelijk. De draagster van een boerka hoort niet bij ons en toont het. Mensen die ik niet kan ik zien wil ik ook niet zien. Ook niet achter een kassa, een balie, in een les, in een adviesbaan enz. Ermee geconfronteerd worden is hinderlijk. Ik zou het zelfs hinderlijk vinden als ik achter een lopende band stond en collega’s met die uitdossing (gesteld dat het de veiligheid niet bedreigt) zou hebben. Ze zijn het exacte tegendeel van uitbundige tatoeages, die ik wel kan zien en die ik ook niet wil zien. Het zal wel religie zijn maar heeft het ook iets te maken, misschien, met verzet tegen de straat, tegen de openbare ruimte, waar je niet meer verkeert maar gezien moet worden? Het zou ironisch zijn, je doet niet mee en je doet als heel veel anderen. Opvallen.
Ik hoor wel eens dat werkgevers mensen weigeren met een tatoeage in de nek. Te offensief. Ze stoten klanten af. Voor mij klopt het. Zouden die ook geweigerd moeten worden voor een uitkering?
Dat is het probleem dat burgemeester Cohen oproept. Ik vind dat hij ons een antwoord schuldig is. Als je mensen uitsluit op grond van hun gedrag (de werkgever mensen laat uitsluiten op grond van hun gedrag, geïndiceerd door hun uitdossing, en de uitkeringsinstantie dat laat herhalen) en elk gedrag als een keuze ziet die je ook anders had kunnen treffen (u wilt niet werken, u wilt een uitkering en daar doen wij niet aan mee), dan zijn niet alleen zij verantwoordelijk maar hij ook. Want hij schrijft toe. De werkgever ook. De uitkeringsinstantie ook. En wij ook. Over dat laatste zijn we het overigens best eens, zo begrijp ik uit het interview met Cohen, gisteren in Trouw. Alleen weet ik niet meer helemaal zeker wat het nog betekent en wat het nog gaat betekenen.
29 oktober
=0=
Ambtenaren
Maurice de Hond heeft vorige week aan z’n wekelijkse peiling een vraag toegevoegd: waarop bij voorkeur bezuinigen? De mensen werden elf mogelijkheden voorgelegd. Uit de antwoorden blijkt dat er op de eerste plaats op ambtenaren bezuinigd moet worden. Defensie staat op nummer twee, hogere belastingen voor rijke mensen op drie, ontwikkelingshulp op vier.
Dat van die ambtenaren is aardig. Ik kreeg ooit een ansichtkaart. Op de foto een vijftal keurig geklede mensen aan een paar bureaus. Nog geen computers, nog geen telefoons, zelfs nog geen schrijfmachine. Wel ladekasten, papieren, pennenbakjes, dossiers. Hogere ambtenaren zou ik denken, die aan al het machinale zijn ontstegen. Misschien denken ze wel beslissingen te mogen nemen en als ze het al niet denken dan doen wij het wel en zijn het er niet mee eens. Voor de ramen hangen halfhoge gordijnen. Daarboven licht en lucht, maar naar buiten kijken is er dus niet bij. De blik moet naar binnen gericht blijven. De tekst op de kaart: ‘Wat hebben mensen toch tegen ambtenaren? Die doen toch niks’. Er staat geen jaartal bij de foto, maar dat hoeft ook helemaal niet want het beeld van toen is het beeld van nu. Ambtenaren zijn opvreters. Ze maken het leven overbodig ingewikkeld, letten niet op de burger en zijn meestal nog te lui om de schijn van bezig zijn op te houden. Dat zit maar en doet niks. Een wereld zonder ambtenaren zou even goed zijn, vermoedelijk zelfs beter, en in elk geval goedkoper.
Een wereld zonder ambtenaren? Hoe krankjorum moet je wezen om het te verzinnen? Zo krankjorum als Fortuyn, die het ooit voorstelde? Diens idee: modelleer de overheidsdienstverlening naar de dienstverlening in het particuliere bedrijf. En: zorg ervoor dat het beleid en de uitvoering van het beleid gescheiden worden. De ambtenaar moet beambte worden, de beambte moet z’n bek houden. Het wereldbeeld in een huishouden met butler en chauffeur. Overzichtelijk. Particulier. Geen eindeloze doorverwijzingen als je een keer opbelt, geen onleesbare contracten, geen agressieve verkoopmethoden die de laatste tijden onbekommerd op de oudjes mikken nu de jonkies al aardig zijn uitgemolken, nee: dienstverlening! En zo goed georganiseerd. Jeroen Smit kan schrijven wat hij wil over banken, het doet er niet toe. Particuliere dienstverlening, daar gaat het om. Inclusief de scheiding van beleid en uitvoering. De scheiding van beleid en uitvoering? Het zal de bureaucratie wel geweest zijn, het apparaat dat verondersteld wordt als een automaat te werken en dat zelden doet, al was het maar omdat ook de scheiding van beleid en uitvoering geen automaat is. Daar hebben we geen geduld meer voor.
De haat tegen ambtenaren is de perfecte indicator voor het ongeduld met betrekking tot alles wat publiek is en toch maar niet in particulier bezit wil overgaan. Mooie boel. Wij – hardwerkend, belastingbetalend – zijn eigenaar van de publieke zaak en kunnen er niet eens bij. Weg ermee.
De Hond zou bij z’n volgende peiling de vraag moeten opnemen wat een ambtenaar is en daar elf mogelijkheden bij moeten noemen.
28 september
=0=
Interferentie
Afgelopen vrijdag wijdde Marc Chavannes in NRC Handelsblad een paar goedkeurende regels aan een door Plasterk ingediend wetsvoorstel dat de positie van leraren moet versterken. Zijn instemming sproot onmiskenbaar voort uit zijn afkeer van een doorgeschoten management, ook in het onderwijs. BON heeft gescoord zou je kunnen zeggen en Plasterk buigt een beetje mee. We moeten maar hopen dat het wetsvoorstel niet helmaal wordt bepaald door de antimanagement retoriek die sinds Fortuyn zo populair is. De ‘professionele ruimte’ waar Plasterk het over heeft is niet alleen een reactie op het landjepik door managers. Het heeft ook wat te maken met de ondersteuners in het onderwijs – en dan hebben we het over de adepten van het nieuwe leren en varianten (die net iets minder belachelijk zijn dan in de rapportage van de commissie Dijsselbloem is voorgesteld) en met de consequenties van initiatieven zoals ‘weer samen naar school’ en het opzadelen van het vmbo met allerlei restanten van het her en der opgedoekte speciale onderwijs. Ik vraag me af of veel docenten daarin een teveel of een tekort aan bevoegdheden betreuren maar ik kan me indenken dat het naar de kant van het teveel overhelt voor de psychosociale problematiek en naar een tekort voor het nieuwe leren e tutti quanti.
In elk geval, de professionele ruimte gaat over bevoegdheden: wie mag/moet beslissen over wat. Mijn turf of het jouwe, mijn beslissing of ik jou toelaat op mijn erf en wat je daar dan wel of niet mag. Nuttig. Het legt nieuwe normen vast en wie weet hebben alle betrokkenen daar iets aan. Iets heel anders is uiteraard hoe het er feitelijk aan toe gaat. Dan verlaten we de wereld van BON, die van de minister, die van de werkgevers en werknemers die in de professionele ruimte niets anders dan een mogelijkheid zullen zien hun eigen positie te versterken – en wat ze daar dan onder verstaan natuurlijk. Een nulsom? Een ‘positive sum’? Zou allemaal kunnen, afhankelijk van het humeur van de betrokkenen in het overleg over professionele ruimte, en van andere ‘interferenties’, zoals het knijpen in budgetten, de uitwerking van de vete over de AOW leeftijd en nog veel meer. Kortom, de uitkomst van de door de minister aan de sociale partners voorgelegde thematiek van de professionele ruimte wordt door heel veel bepaald, in het beste geval ook nog door het thema zelf. Maar garanties worden niet gegeven en wat gisteren goed ging kan vandaag onklaar blijken te zijn geraakt.
De vraag is: zou het debat over professionele ruimte ook last hebben van ‘interferentie’ door een onderzoek naar hoe in het onderwijs de beslissingen over professionele ontwikkeling (betere vakkennis, op weg naar de school als kennisinstelling) etc. nou feitelijk worden genomen, hoe ze uitwerken op de diverse belanghebbenden, wat die zich daarbij hebben voorgesteld en wat ze daarvan terug zien enz. enz.? Zou zo’n onderzoek naar hoe het gaat in plaats van naar hoe het mag/moet gaan kunnen ‘interfereren’ met de schermutselingen over bevoegdheden die nu aan de gang zijn? Ik vraag het omdat ik met een paar collega-lectoren een onderzoeksvoorstel heb gemaakt over precies de feitelijke vragen. Niet dus naar hoe het moet maar naar hoe het gaat. Dat voorstel wordt nu getorpedeerd omdat de financierende instelling na aanvankelijk enthousiasme heeft bedacht het zaakje door te schuiven naar de ‘cao-tafel’ en aan die tafel vindt men dat het voorstel ‘interfereert’ met hun parlando over de professionele ruimte. Dat je de discussie over wat moet versus wat is vanuit twee kanten kunt aangaan (vanuit de normenkant en vanuit de feitenkant) en dat beide het nodige kunnen opleveren over wat professionaliteit is en nodig heeft: het is aan de cao-tafel niet besteed. Zij zien geen twee aspecten; zij zien onderzoek als het voortzetten van het gebruikelijke gebakkelei met andere middelen. En ja, dan kan het ‘interfereren’.
Ik schrijf dit stukje vanuit een zekere verstoordheid. Het geoudehoer over interferentie heeft geïnterfereerd. Ik ga maar wat leuks doen.
27 september
=0=
Actieve diefstal
Voor PVV aanhangers is solidariteit hetzelfde als diefstal. Zij betalen, anderen profiteren. Negen op de tien PVV aanhangers willen af van de ontwikkelingshulp. Opmerkelijker is dat zes op de tien ‘gemiddelde’ Nederlanders (even gemiddeld als de PVV aanhangers behalve dat ze geen aanhanger van de PVV zijn) die mening delen. Dat is een mooi koor, zo alles bij elkaar. Tal van mensen daar – en sommigen hier – vinden dat ontwikkelingshulp hun afhankelijkheid bestendigt in plaats van verlicht; tal van mensen hier – en wie weet ook sommigen daar – vinden dat ontwikkelingshulp hen op kosten jaagt en geen baten in het laatje brengt. Hoe je verschillend tegen de dingen kunt aankijken en toch bij hetzelfde uitkomt.
De PVV aanhangers hebben het over passieve solidariteit. Dat maak ik op uit de verkorte weergave van de oratie van Margo Trappenburg van afgelopen donderdag, afgedrukt in NRC Handelsblad. Je betaalt, en dan moet er wat terugkomen. Velen vinden dat ze wel betalen, maar niks terugkrijgen. Voeren ze een achterhoedegevecht en zijn ze daarom zo kwaad? Dan staat ze nog wat te wachten want, vindt Trappenburg, we leven nu in het tijdperk van de actieve solidariteit en daar dient nog een hard gevecht (‘een echte politieke discussie’) over plaats te vinden. Die discussie zal op zichzelf al een mooi voorbeeld worden van actieve solidariteit – als het ooit zo ver komt.
Actieve solidariteit is inschikken door meedoen. Velen doen dat al (denk aan de ouders die van de kloof tussen witte en zwarte scholen afwillen en zich daarvoor inzetten), maar dat zijn de vrijwilligers. Het zijn de aardige mensen die dat doen; de botteriken ontspringen de dans, ze doen niks, ze halen hun schouders op, ze zijn meewarig over de naïevelingen die wel wat doen. Het zou best kunnen dat actieve solidariteit bespaart op de kosten – daarom wordt er door de overheden met hun ideologie van meedoen ook zwaar op ingetekend – maar niemand die er iets van merkt.
Er wordt wel degelijk bespaard op allerlei geïnstitutionaliseerde hulp en zorg maar het effect ervan is minder variatie voor de mensen die er nog afhankelijk van zijn (niet iedereen kan gezellig naar huis, niet elk kind kan ‘weer samen naar school’) en zwaarder en ondankbaarder werk voor de mensen die de hulp en zorg leveren. En de mensen die de instituties worden uitgezet komen meer wel dan niet terecht in de zwakkere beurten en wijken en de premie je kind op een school te zetten waar het aantal kinderen met een rugzakje klein is, neemt toe. Er zijn altijd en overal en dus ook hier achterblijvers; waar we die kunnen vinden is niet moeilijk te raden. Sommigen worden meer bestolen dan anderen, de gekoesterde zwakste schouders dragen zwaardere lasten dan de sterkste schouders. Het is niet altijd handig met velen te zijn.
De actieve solidariteit zal de passieve verder ondermijnen. Doet dat ook al. De passieve was ten minste nog verplicht. De belasting weet je wel te vinden. De actieve moet je zelf weten te vinden – al was het maar om eraan te ontsnappen.
Solidariteit is geen diefstal. Daarentegen, de publieke zaak is wel degelijk gestolen. Als ik de uitspraken van sommige PVV aanhangers lees in NRC Weekblad van deze zaterdag, bedoelen ze precies dat. De vraag is helemaal niet wat actieve solidariteit is. De vraag is wat de publieke zaak is. Nog is. Niet meer is.
26 september
=0=
Begrip
De voorzitter van de Antilliaanse Staten heeft begrip voor Brinkman. Hij begrijpt het nu, de man dan die de Antillen een boevenbende noemde en het hele zaakje op markptlaats.nl wil zetten. Brinkman was natuurlijk beschonken. Dat verklaart de uitspraken.
Ik begrijp de Statenvoorzitter. Brinkman heb ik wel eens gezien bij Pauw en Witteman. Die twee geloven dat iemand met een grote bek goed gebekt is en daar houden ze van. Niet wat je zegt maar hoe, daar gaat het om. Gewoon, recht voor z’n raap, geen tierelantijnen en als het klinkt zoals in de kroeg – altijd maar doortetteren, steeds hetzelfde zeggen, niemand laten uitspreken – dan is dat zoveel te beter. Ze laten zelf ook nooit iemand langer dan een paar seconden aan het woord, tenzij die persoon net als zij zich nergens wat van aantrekt. Isomorfie, de wet van het medium. Of Brinkman de wet beheerst weten we nu niet meer. Het zou ook een dronken Brinkman geweest kunnen zijn. Een liefhebber van wodka, uiteindelijk betrapt.
In de Groene van deze week staat een stuk over het ressentiment van de PVVer. De schrijver, Rob Wijnberg, legt met behulp van Nietzsche uit dat ressentiment zichzelf uitstekend weet te voeden en altijd honger heeft, dat er eigenlijk geen kruid tegen gewassen is en dat we daarom moeten oppassen, dat we het serieus moeten nemen. De PVV en/of de PVV aanhanger serieus moeten nemen want ze zijn boos en ze vertrouwen je niet. Dat Brinkman zichzelf uitstekend weet te voeden, ik nam het aan. Fout. Het was geen honger, het was dorst. Dat agressieve hoofd, het is gewoon een kwestie van een opspelende vochthuishouding, licht uit balans door net te veel alcohol. De vraag is of Wijnberg/Nietzsche in al dat ressentiment ook een plekje voor de boetedoening hebben ingeruimd. Hoe gaat een stuk vleesgeworden ressentiment om met een kwestie waarvoor hij zich eindelijk eens moet verantwoorden?
Vanavond verwacht ik Brinkman bij DWDD, bij Netwerk, bij NOVA en bij Pauw en Witteman. Voor minder doe ik het niet. Begrip moet gevoed worden.
25 september
=0=
CDA econoom
Hij heeft een hekel aan de aanduiding CDA econoom. Hij is econoom en ja, hij heeft wat met het CDA en het CDA met hem. Maar dan ben je nog geen CDA econoom. Opnieuw Lans Bovenberg. Die er aan toevoegt dat de redding van de WMO ligt bij werkloze 55 plussers. Die verplicht moeten worden, op straffe van verlies van uitkering, wat zorgzamer te zijn voor hun medeburgers. Een beetje paternalistisch is het wel, erkent Bovenberg. Maar uiteindelijk zal iedereen er beter van worden, de werkloze uitkeringstrekkers voorop.
Het was wachten op de dag dat de WMO en de uitkeringstrekker bij elkaar gebracht zouden worden. Als je steeds meer mensen steeds langer thuis laat wonen krijg je met een verouderende bevolking steeds meer hulpbehoevenden. Daar is de WMO voor bedacht. Maar met een wet heb je nog geen mensen die de klussen doen om in de hulpvraag te voorzien. Het mag ook niet teveel kosten. Je blokkeert geen dure institutionele oplossingen voor de hulpvraag om aan de andere kant weer veel geld te spenderen. Activeer daarom de uitkeringstrekker. Werken voor je uitkering in het kader van de WMO was vanaf het begin het complement van die wet. Niemand zei het, iedereen wist het (toen ik jaren geleden een ambtenaar van SZW voorstelde om dat allemaal vanaf het begin eens heel goed bij te houden was het antwoord dat de WMO onder een ander ministerie viel. Discussie gesloten).
Het goede nieuws is, volgens Bovenberg, dat hoger opgeleide werklozen wel weer gewoon aan een nieuwe baan zullen komen. De lager opgeleide niet. Die moeten voor de redding van de WMO in de kraag worden gevat. Maatschappelijke dienstplicht voor minvermogenden. Het zat er altijd al in; het is zelden met zoveel hypocrisie naar voren gebracht.
De coalitie moet opschieten met die snelle en directe verhoging van de AOW leeftijd tot 66 jaar. Er is veel leed in de samenleving en alle kleine laagopgeleide beetjes helpen. Velen zullen er dankbaar voor zijn.
De WMO was een CDA wet. Bovenberg is een CDA econoom.
24 september
=0=
Econoom
Jezus was een econoom. Een goed econoom ook. Toen hij dat kruis accepteerde wist hij dat de kosten hoog waren – een onsje minder was ook mooi geweest – maar de baten waren hoger. Welbegrepen eigenbelang, dat hele christelijke geloof.
Ik parafraseer Lans Bovenberg, die aan het woord is in Trouw van vandaag. Hij blijft erbij dat wetenschap er is voor de zichtbare dingen en het geloof voor de onzichtbare. Het roept de vraag op of economie een geloof is want er is wel het nodige onzichtbaar in de beleving van Lans. Jezus’ calculatie bijvoorbeeld. We moeten er maar van uit gaan dat zichtbaar en onzichtbaar compleet met elkaar verweven zijn. Dat roept de vraag op of het onderscheid zichtbaar/onzichtbaar onzichtbaar is voor sommigen – laten we ze ongelovigen noemen – en zichtbaar voor anderen – de gelovigen van de signatuur Lans. Dan schiet het ten minste een beetje op, je kunt het eens zijn over de zichtbare dingen en van mening verschillen over de onzichtbare. En zo is het toch ook? Kijk maar om je heen. De een ziet systeemfouten, de ander hebzucht, een derde een kansje op meer regels, en de vierde ziet wij/zij.
Bovenberg ziet in langer werken geen staatsfinanciën maar verbinding en verheffing. Een Utrechtse wethouder ziet in korting op een uitkering als je geen inburgeraar wilt worden vast ook verbinding en verheffing. De zichtbare korting is onlosmakelijk verbonden met de onzichtbare roerselen van gelovigen, waar je ook in gelooft. Het scheelt geld en de baten zijn onmetelijk. Welbegrepen eigenbelang.
Het verhaal van de barmhartige Samaritaan ligt dezer dagen toch al moeilijk. Het was altijd al lastig voor de gevestigden. Het is ook een fout verhaal want onbaatzuchtigheid bestaat helemaal niet. Die Samaritaan was gewoon aan het calculeren. Net als Jezus. Uitkeringstrekkers zijn ook gewoon aan het calculeren. We zijn allemaal altijd aan het calculeren. We weten het misschien niet allemaal – alleen de ware gelovigen weten het – maar we doen het. Marx noemde het fetisjisme, Bovenberg noemt het geloof.
Theologie en economie zijn twee kanten van de medaille van het goede leven. Zegt Bovenberg: ‘Ik heb de theologie en de economie ook heel lang als gescheiden werelden gezien. En nog steeds bestaat er een spanning tussen. Waarom ik het toch doe? Omdat in een complexere wereld vertrouwen steeds belangrijker wordt. Zonder vertrouwen en geloof vaart niemand wel. De Bijbel is een richtsnoer waarop ik vertrouw. Het is een belangrijke bron waarin God zich laat kennen en aanwijzingen geeft voor het goede leven’.
Sinds het leerstuk van de calculerende burger is het er met de publieke zaak niet beter op geworden. De burger is verdwenen in de calculatie. Welnee, zegt de theoloog die ook dat als een vorm van economie leest. Jullie kennen alleen de baten niet. Want die zijn onzichtbaar.
Bovenberg heeft het geloof afgeschaft en er zijn eigen geloof in calculatie voor in de plaats gezet. Het geloof als calculus. De onzichtbare hand van de Rekenmeester. Economie als de speurtocht naar de palimpsest.
Een trouvaille, opgedist als een vondst.
23 september
=0=
Terreur
Zondag was het onrustig in een bioscoop. De zaal werd ontruimd. Het vermoeden is dat het wat te maken heeft met het eind van de ramadan. Zeker is het niet, meldt de politie. Het zou kunnen.Vervelend, voor de bezoekers, voor de bioscoop. Ongein. Niets natuurlijk in vergelijking met de wekelijkse ontmoetingen, vechtpartijen, scheldpartijen, enzovoorts van voetbaltribunebezoekers maar toch behoorlijk hinderlijk. Overlast. De bioscoop had al extra beveiliging ingehuurd. Het was niet genoeg.
De gemeenteraadsfractie van de VVD noemt het 'onvoorstelbaar dat deze bioscoopterreur uitbreekt onder de noemer van een feestdag'. De fractie wil van burgemeester Cohen ‘duidelijkheid’ over deze situatie want het is niet de eerste keer. Lees ik in het Parool. Wat zouden ze bij de VVD bedoelen met ‘duidelijkheid’? Vermoedelijk dat hun vooroordeel bevestigd wordt; voor minder zullen ze het niet doen. Er zijn gemeenteraadsverkiezingen op komst en die Wildersstemmen, die willen zij hebben. Laat daar duidelijkheid over bestaan.
De VVD fractie vindt het uiteraard ook onvoorstelbaar dat elke keer met oud en nieuw onder de noemer van die feestelijkheden de pleuris uitbreekt. Daar moet duidelijkheid over komen! Nieuwjaarsterreur, het is onvoorstelbaar. Koninginnedag, ook zo’n jaarlijks terugkerend gelazer. Onvoorstelbaar. Onder het mom van de Koninginnedag straatterreur uitoefenen. Het lijkt Gouda wel. Het terreurwoord is het nieuwe fascismewoord. Alles wat je niet bevalt van sommigen noem je terreur. Je dekt er anderen mee af – die vervelen zich en doen wel eens wat want je bent jong – en je mobiliseert de afkeer van nog veel meer anderen. Althans, dat hoop je. Je kunt er de verkiezingen mee in. Tot een paar jaar geleden was het onvoorstelbaar dat de VVD zich aan dit soort vulgariteit en schreeuwerigheid zou uitleveren. De VVD maakt het onvoorstelbare voorstelbaar. Het regime van de slechte smaak heeft gewonnen. Met de zegen van de liberale voorman uit de Tweede Kamer mag ik aannemen. Hij gaf het goede voorbeeld, het terreurwoord onbruikbaar maken voor elke acceptabele beschrijving en beoordeling van wat dan ook. Toch, de ‘terreur van de middelmaat’, die Rutte in het nieuwe liberale manifest van de VVD wilde schrijven? Sinds die dagen ligt het liberalisme op straat.
Het zou mooi zijn als burgemeester Cohen van de VVD fractie in de gemeenteraad duidelijkheid zou eisen over wat zij onder terreur verstaan. De neiging om alles wat met Marokko in welk verband dan ook staat, te associëren met achtereenvolgens niet-van-ons, met moslims (al dan niet onder het mom van moslimfeesten) en dan gelijk ook maar in één adem met terreur, die neiging is ziek. Niet psychologisch maar politiek ziek.
De gemeenteraad van Amsterdam zou een motie van wantrouwen moeten indienen en aannemen tegen de VVD fractie.
22 september
=0=
Tip
Je belt anoniem met een tip. De politie vindt je interessant en tapt je af. Je komt in een dossier. Het dossier komt naar buiten. Je belt dus niet anoniem. Er bestaat geen anonimiteit. Anoniem is degene wiens naam nog even niet bekend wordt gemaakt. Tot andere belangen dat doorkruisen.
Hoe gaat zoiets in z’n werk? Werd je al afgetapt? In ons land wordt verschrikkelijk veel afgetapt, veel te veel en veel te vaak overbodig. Ergens worden die taps bewaard. Tijd om het allemaal te beluisteren en er wat zinnigs mee toe doen is er niet. Het spul kan wel zwerven en dus wegraken, terechtkomen in een net wat andere context, en van naam en toenaam voorzien nog lang en ongelukkig in leven worden gehouden. Kan niet, zegt de meldlijn (ook vanochtend nog op radio 1, nadat bekend werd dat die anonimiteit geschonden was). Kan dus wel. Worden de gegevens van de meldlijn minder goed beschermd dan de meldlijn beweert? Dat in elk geval. Grappenmakers die regelmatig een tip hebben die nergens op slaat worden na korte tijd bezocht door de politie met het vriendelijke doch dringende verzoek hun genoegens voortaan elders te zoeken. De gegevens van de beller worden dus niet na 1 dag vernietigd. Ze worden opgeslagen.
Bovendien, wie kunnen er allemaal bij die gegevens? Dat is nog een heel gezelschap, voldoende groot en met voldoende en voldoende verschillende belangen om mensen hartelijk aan te bevelen niets van de zogeheten anonimiteit te geloven. De overheid zou verplicht moeten worden een informatiecampagne te starten over (1) hoe weinig anoniem anoniem is en (2) wie allemaal in de datavijver van de meldlijn mogen vissen.
De meldlijn is een stichting, gefinancierd door het rijk en het Verbond van Verzekeraars. De tips gaan naar politie, opsporingsdiensten, verzekeraars en naar Essent dat kennelijk zelf niet in staat is om opvallend groot stroomverbruik te registreren. Verzekeraars hebben uiteraard belang bij claims die niet doorgaan. Via de stichting wordt dat belang een algemeen belang.
Er zijn te veel belanghebbenden, er is geen coördinatie, en iedereen doet z’n ding. In deze geregisseerde wanorde moet anonimiteit gehandhaafd worden. Dat is al moeilijk genoeg voor politie en OM, het wordt een gotspe als er ook nog particuliere belangen worden toegelaten.
Alleen al daarom moet de stichting in deze vorm worden ontbonden. En mensen die ten onrechte zijn afgetapt moeten daarvan op de hoogte kunnen komen en een schadevergoeding kunnen eisen.
21 september
=0=
Zwaar
Als er geen zwaar werk is kun je er ook niet arbeidsongeschikt van raken. Of genoopt vervroegd met pensioen te gaan. Je zou zelfs tot je 67ste door kunnen werken. De gedachte is geniaal. Bos kan trots zijn. Daar waren de minister van SZW en zijn staatssecretaris nog niet opgekomen. Er is geen probleem als het probleem er niet is.
En dus, zei Bos, moeten we de werkgever verplichten het werk zo te organiseren dat het niet zwaar is. Ik denk dan aan gouden regels zoals vele handen maken licht werk, zachtjes aan dan breekt het lijntje niet, twee kunnen meer dan één enzovoorts. Minder gedoe, minder gejaag, minder gepiel. Vraag het aan de mensen op de werkvloer en de suggesties zullen binnenstromen.
In 1980 werd de arbeidsomstandighedenwet vernieuwd. Er zat ook een welzijnsartikel in (artikel 3) dat werkgevers opdroeg het werk niet te zwaar te maken. Het werk moest rekening houden met wat mensen aankonden aan belasting, het werk moest zelf goed in elkaar steken (niet veel moeten en niks mogen bijvoorbeeld) en dat alles met het tegengaan van ziekte, stress en arbeidsongeschiktheid als opdracht. De werkgevers kregen tien jaar om hun organisatie naar de nieuwe eisen in te richten. Vanaf 1990 zou het allemaal menens zijn.
Vanaf 1990 werd, in het kader van liberalisering en deregulering, een terugtredende overheid, maatwerk en ‘dat lossen we samen wel op’, de angel uit het welzijnsartikel gehaald. Wat er nu nog staat komt neer op ‘doe je best maar tot het onmogelijke is niemand gehouden en dat weten wij ook wel’. Wij, dat is de Arbeidsinspectie, de inspectie die de onderneming moet adviseren en tegelijk controleren en in die dubbelrol enigszins verstrikt is geraakt. Voorspelbaar. Het zuinig bemensen van de inspectie draagt aan de patstelling van dat orgaan bij.
De teloorgang van het welzijnsartikel heeft ervoor gezorgd dat niet het werk anders wordt georganiseerd maar de werknemer. Preventie, dat ben jezelf, dat soort hoon. We zijn doorgeschoven van het ziekmakende werk naar de ziekte van de werknemer. We beginnen tegenwoordig niet bij het begin maar bij de uitkomst, niet bij het werk maar bij de zieke werknemer. We volgen de weg terug. De zwaar opgetuigde convenantenindustrie staat er vanaf begin jaren negentig – inderdaad, synchroon met de verwatering van het welzijnsartikel – model voor.
Als Bos dat allemaal weer anders wil hebben, het werk weer en dus eigenlijk voor het eerst in de geest van de arbeidsomstandighedenwet 1980 wil herontwerpen (en als hij dat niet bedoelt te zeggen wat heeft hij dan wel gezegd?), dan heeft hij mijn zegen. Ik zou hem dan wel adviseren om de geschiedenis van de effectieve ontmanteling van die wet – voordat de welzijnsbepaling zelfs maar in praktijk gebracht hoefde te worden – mee te nemen in z’n afwegingen. Een gewaarschuwd mens telt voor twee.
Hij moet zich ook maar vast voorbereiden op de reactie van de werkgevers want zijn voorstel houdt hoe dan ook meer mensen in, voor hetzelfde werk maar dan minder zwaar, voor hetzelfde werk maar dan onder minder tijdsdruk, voor werk met meer zeggenschap voor degenen die het uitvoeren. En dus is de vraag wie het moet betalen. Dat is een redelijke vraag.
Ik vind dat Bos het aan z’n voorstel verplicht is op die vraag in elk geval een eerste antwoord te geven. Het klopt dat als je geen zware beroepen hebt je ze ook niet hebt. Maar als je ze wel had en niet meer wilt hebben moet je de opruimingskosten ergens declareren. Anders is het een sigaar uit eigen doos.
20 september
=0=
Scheiding
‘Ten eerste erkennen andere religies de scheiding tussen kerk en staat’, schrijft Kadija Arib afgelopen donderdag in Trouw. Ze reageert op Maurits Berger die een dag eerder in Trouw schreef met een oproep aan de overheid niet over te gaan tot regulering van het islamitisch huwelijk (en evenmin van andere ‘relationele verbintenissen’). De overheid regelt het burgerlijk huwelijk, erkent de notarieel vastgelegde samenlevingsovereenkomst en dat is het dan. Er is wel een spelregel: wie een religieus huwelijk wil hebben moet eerst een burgerlijk afsluiten. Doe je het omgekeerd dan zijn niet de huwelijkskandidaten aansprakelijk, wel de geloofsfunctionarissen die het huwelijk helpen sluiten. Overigens kunnen moslims – het gaat natuurlijk over moslims – ook een religieus huwelijk sluiten zonder imam; een paar getuigen zijn genoeg.
Arib stelt dat islamitische huwelijken deel uitmaken van het islamitische familie- en erfrecht. Daarmee halen we het paard van Troje binnen: de sharia neemt het zaakje over. Dat is een forse bewering en als het zo is dan zijn de maatregelen die Arib voorstelt (vervolging van moskeeën die zich ‘hieraan’ – wat dat is wordt omineus genoeg in het midden gelaten – schuldig maken, het weerbaar maken van alle meisjes die een islamitisch huwelijk sluiten want die zijn allen slachtoffer) nog maar een beginnetje om de zwijnenstal op te ruimen. Wel is jammer dat de bewering niet wordt onderbouwd. Familierecht is dwingend – en elke afwijking van de wet kan worden aangevochten. Als er een apart familierecht komt, ja dan hebben we een ‘parallelle’ samenleving. Het personen en familierecht omvat immers zaken als echtscheiding, alimentatie, gezag/voogdij over minderjarigen, omgangsregelingen, verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding, wijziging huwelijkse voorwaarden tijdens het huwelijk, ontkenning vaderschap, curatele, onderbewindstelling en mentorschap, adoptie. Is dat hele gebied van wetgeving door een niet-erkende huwelijkssluiting in handen gegeven van shariawetgeving? Als ik de tekst van Arib lees moet ik dat wel geloven. Het is te flauw om serieus te nemen. Wat, bijvoorbeeld, zou Arib vinden van moslims die eerst een burgerlijk huwelijk sluiten en vervolgens om een religieuze inzegening verzoeken en die ook krijgen? Spelen dezelfde bezwaren? Moet daarom het voltrekken van een huwelijk in islamitische zin als zodanig worden verboden? Is dat de nieuwe opvatting van de scheiding van kerk en staat? En, als men het burgerlijk huwelijk afwijst, heeft men dan het Nederlands rechtsgebied verlaten, dan wel ‘afgewezen’?
Wie burgerlijk trouwt kan er nog altijd een serie extra relaties op nahouden. Komt veel voor. Je kunt ook je vrouw achter het raam zetten, of je man financieel uitkleden. Je kunt scheiden voor financieel gewin, je kunt je kinderen als wapen gebruiken om je ex te treiteren. Je kunt er op los slaan, iemands vrijheid beperken, je kinderen isoleren van vriendjes en vriendinnetjes en van je eigen familie, jongens meer toestaan dan meisjes, je kunt jezelf isoleren omdat dat volgens jou goed is en je kunt je partner daarin meenemen. Soms heb je kans van slagen omdat anderen het ook doen, het eigenlijk ook het juiste vinden, het totaal onverschillig laat. Je kunt in je testament sommigen bevoordelen en anderen negeren want wat in het familierecht niet kan – het is dwingend – kan in het erfrecht grotendeels weer wel: we hebben ‘testeervrijheid’. Het komt allemaal voor en het heeft niets met de scheiding van kerk en staat te maken. Soms wel met vrijheid van godsdienst en meestal met de gemakzucht van de sterkste, al dan niet ondersteund door een gemeenschap die ook dat met een beroep op godsdienstvrijheid zalft. Het zou verboden moeten worden, zij het dat het middel erger is dan de kwaal.
‘De overheid en de politiek moeten aan dit soort misstanden een einde maken’, schrijft Arib. Welke overheid en welke politiek? De gereformeerden en hervormden in dit land denken bij de scheiding van kerk en staat niet aan een scheiding maar aan een onderscheiding. Ze doen dat omdat ze van mening zijn dat een scheiding van kerk en staat iets heel anders is dan een scheiding van geloof en politiek en dus van de aanwezigheid van geloof, gelovigen en geloofsovertuigingen in de politiek. Daar hebben ze in elk geval gelijk in. Wat Kadija Arib voorstelt is met de eerste scheiding de tweede ook maar in te stellen, te beginnen voor moslims. Als ze dat wil moet ze dat zeggen.
‘Want in een land waar de sharia heerste wil geen vrouw wonen’. In een land waar ‘de overheid en de politiek’ van Kadija heersen wil ik niet wonen.
19 september
=0=
Weer een code
Gisteren zat ik een panel. Het onderwerp: goed bestuur in het primair onderwijs. Het is de bedoeling een code goed bestuur op te stellen, uitgaande van principes van goed bestuur. De achtergrond is de wet goed bestuur, die de Tweede Kamer, ook gisteren, vermoedelijk heeft aangenomen (maar wie weet is het als gevolg van de tijdslorpende algemene beschouwingen wel uitgesteld).
Dat is twee keer fout. Er is geen bestuurlijk principe dat niet onderuit wordt gehaald door een tegengesteld principe – en dan schiet het niet op. Principes van goed bestuur zijn bezweringsformules en richten de aandacht op rituelen in plaats van gebeurtenissen. Goed bestuur is schipperen; je bouwt het op door je bewust te zijn van de nodige dilemma’s en daar zo’n beetje tussen door te laveren. Datzelfde geldt voor het ontwerp van de driehoek van bestuur, toezicht en verantwoording: ontwerp liever vanuit de altijd weer opduikende en onvermijdelijke dilemma’s dan op basis van principes die bij de eerste de beste toepassing net wat anders blijken te moeten worden begrepen – en dus allerminst principieel zijn. De les van Simon (geen principes voor goed bestuur ajb), al opgeschreven in 1946, is nog altijd niet doorgekomen. Maar gelukkig wordt de les herhaald door Mark van Twist – en dat is een deskundige van enige naam als het gaat om de zin en onzin van besturen, toezichthouders en verantwoording.
Met de code is het zo mogelijk nog moeizamer. Waarom een code? De codes die we kennen hebben gemeenschappelijk dat ze ‘zelfregulering’ promoten om wettelijke regulering voor te zijn. Codes opereren ‘in the shadow of law’. Dat lijkt ook hier het geval. De onderwijswet goed bestuur regelt wat te doen bij slechte prestaties en slecht bestuur aan de ene, en schrijft voor elke school een scheiding tussen toezicht en bestuur voor, aan de andere kant. Twee niet op elkaar passende helften in één wetsvoorstel. Hoe die scheiding er verder uit ziet (‘functioneel’ of ‘organiek’) laat de wet open. Op zichzelf verstandig want een school kan een schooltje zijn en een bestuur met vijftig scholen. Dat is niet goed in één format onder te brengen. Maar wat je dan geregeld hebt is onduidelijk. Zelfs wat slechte prestaties zijn is niet eenduidig aangegeven. Het oordeel is vergelijkend, maar de Inspectie waar het allemaal vandaan moet komen beschikt niet over de ‘absolute’ standaarden waar de Raad van State om vroeg. De Inspectie bekijkt ‘risicoscholen’ met ongeveer dezelfde leerlingenpopulatie, constateert het verschil in prestaties en verbindt daar een oordeel aan. Wat dan precies ten grondslag ligt aan het oordeel is kennelijk secundair. Het resultaat telt, hoe het tot stand is gekomen minder. De suggestie in de wet is dat slecht bestuur leidt tot slecht onderwijs. Zou kunnen, maar is geen ‘wet’, net zo min als de illusie dat goed bestuur tot goed onderwijs zal leiden. Het oordeel van de inspectie kan een voorstel voor verbetering zijn, het kan een sanctie zijn. Een dubbelrol, die we kennen van de Arbeidsinspectie en die daar ook niet goed werkt. Een scheiding tussen advisering en sanctionering bij de Inspectie was misschien beter geweest dan de scheiding tussen bestuur en toezicht waarvan niemand weet hoe die er precies uit moet zien. De Raad van State vroeg zich af waar het allemaal voor nodig was, maar daarop heeft de regering, blijkens de Memorie van Toelichting, geen echt antwoord gegeven.
Waarom een code? Ik vermoed dat het primair onderwijs met behulp van een code een verder oprukken van de wetgever overbodig wil maken. Dat is bijzonder prematuur. Het is ook voornamelijk defensief. Het is nog helemaal niet zo eenvoudig om sturen, toezien en verantwoorden zo in te kleden dat er ook nog van geleerd wordt. Toch zou je van onderwijsorganisaties moeten verwachten dat bij hen dat perspectief, het leerperspectief, voorop staat. Dat regel je niet per code en zeker niet met de gebruikelijke formule in codes van ‘pas toe of leg uit’. Dat bleek ook wel uit de discussie, gisteren. Een code is ja/nee, goed/slecht, mooi/lelijk, waar/onwaar, recht/onrecht enzovoorts: een code is binair. De meeste zich noemende codes zijn helemaal niet binair, maar hanteren de formule van ja/mits. Op zichzelf verstandig – het maakt de zaak wat wendbaarder – maar contrair aan het idee van de code als zodanig. Goede bedoelingen moet je niet ‘coderen’. Maar daar gaat het wel op uitdraaien.
18 september
=0=
Kop
Toen ik las van het voorstel een ‘kopvoddentax’ in te voeren was mijn eerste associatie die met ‘kopgeld’, de beloning die de Duitse bezetter vanaf 1943 verstrekte aan politiemensen die Joden arresteerden, die het daartoe strekkende speciale formulier ondertekenden en inleverden en daarvoor per gearresteerde Jood een beloning ontvingen. Eerst drie rijksdaalders per kop, al kort daarna oplopend tot veertig gulden. De ovens moesten wel aan het werk kunnen blijven. Ad van Liempt schreef er een boek over. Het woord ‘kop’ in de kopvoddentax is, ben ik bang, speciaal daarop gericht, op het oproepen van die associatie, op het Wilders in de nazistische beklaagdenbank zetten zodat de man daar én heftig verontwaardigd over kan zijn én voor een tweede keer de publicitaire winst kan incasseren van één en dezelfde provocatie.
Gisteravond hoorde ik tot twee keer toe deskundigen beweren dat Wilders zo knap debatteert. Tegelijk werd door beide deskundigen (iemand die van de studie van retorica z’n vak heeft gemaakt en een ‘debatdeskundige’) vastgesteld dat Wilders helemaal niet debatteert. Dat klopt. Retorica gaat ook helemaal niet over debatteren, juist niet zou ik denken, dus is het raar om dat langs de meetlat van het debat te leggen. Het debat is gebaat bij de parabool en bij goed gebruikt levert dat de nodige scherpte op; de retorica blaast zich op met behulp van de hyperbool, verliest elke scherpte en staat bloot aan het gevaar schreeuwerig te worden. Het gaat, in dit geval, over de hoofden heen van het publiek in de Tweede Kamer. Het is ook niet aan hen gericht en ik vraag me af of Pechtold en Halsema dat wel door hebben. Hun protest is ingecalculeerd want dit soort retorica is een rupsje-nooit-genoeg. Het vreet alles op wat voorbij komt. Het moet steeds meer worden en het duurt niet lang of de retoricus is de gevangene van z’n eigen stijlfiguur. De retoricus Wilders heeft steeds meer hulp nodig om te scoren. Die wordt gretig geleverd door de media. Die zijn de echo, nodigen mensen uit om de echo te herhalen, ‘bespreken’ de echo. De media zijn even geil als onverschillig.
Jan Marijnissen heeft gelijk. Wilders moet vooral doorgaan, dan knapt de ballon vanzelf. Het zou helpen als we zo humaan zijn Wilders daarbij niet te storen. Door er, vooral, niet op in te gaan.
17 september
=0=
Want anders
En de lonen moeten worden gematigd want anders zal de regering haar eigen verantwoordelijkheid nemen. De regering liet het de koningin zeggen, gisteren bij het uitspreken van de troonrede. Matigen betekent nog matiger dan gebruikelijk. Loonmatiging is immers al sinds mensenheugenis het elfde gebod en aan de vakbeweging zal het niet liggen. De consequentie is wel dat nu iedereen een bonus wil, ongeacht het bedrijfsresultaat, in afwachting van het bedrijfsresultaat, bij negatief bedrijfsresultaat, altijd. De mensen die hun baan houden hebben daarbovenop nog recht op een retentiebonus en de mensen die in de deeltijdww zijn terechtgekomen zijn onmisbaar en hebben daarom recht op een onmisbaarheidsbonus, ook wel arbeidsmarktschaarstebonus genoemd. De patronen kun je zo uitknippen uit de afspraken in het bankwezen dat het land in het verleden iets te veel welvaart heeft gebracht (daarom moeten de lonen worden gematigd) en nu opnieuw de weg zal wijzen.
Zou er een studiecommissie komen voor een betere regulering van de financiële sector? Ik heb het de koningin niet horen zeggen.
Het kabinet vindt dat we niet te hard van stapel moeten lopen met bezuinigen. Als de vraag toch al inzakt moet je dat niet aanscherpen door ook de overheidsuitgaven te kortwieken. Dat is de redenering. Daar is wat voor te zeggen. Maar er zijn wel drie vragen. De eerste is hoe de overheid denkt ook in betere tijden een anticyclisch beleid te kunnen voeren. Dat is misschien economisch voor de hand liggend maar politiek nog niet eerder vertoond. Twee keer procyclisch, zoals in het tweede kabinet Balkenende, is economisch onverantwoord maar politiek haalbaarder. Eerst het zuur, dan het zoet, op die toer. De tweede vraag is hoe het kabinet nu al denkt over de begroting volgend jaar, de begroting waarmee de kabinetspartijen de verkiezingen in moeten. In een verkiezingsjaar ‘draconisch’ bezuinigen: het is politiek nog zeldzamer dan in goede tijden een anticyclisch beleid voeren. Je zou denken dat de kabinetspartijen hopen met niet al te veel kleerscheuren de gemeenteraadsverkiezingen van volgend jaar door te komen. De rest zien ze later wel. Dat wordt een crisis bij de laatste begroting van dit kabinet. Jammer dat de koningin niet over het nemen, nu al en niet pas over een jaar, van die verantwoordelijkheid sprak.
De derde vraag is de meer verontrustende. De crisis kan zo weer opnieuw beginnen. Aan de horigheid van het monetaire beleid aan financiële strapatsen is wereldwijd nog weinig tot niets gebeurd, te beginnen in Nederland. En omdat wij een grote financiële sector hebben werkt niet alleen de crisis nu hier hard door, dat zal ook in de toekomst zo blijven. Het is de andere kant van de onafhankelijkheid van de ECB. Die voert een politiek zonder politieke controle (een werkwijze die overigens steeds meer EU organen kenmerkt). Op kleine schaal hebben wij dat ook. De AFM is tandeloos, de DNB volgt de ECB. Nergens democratische controle. Voor dat gebrek aan controle was altijd veel te zeggen – in de periode dat de monetaire autoriteiten nog enige effectieve controle hadden over de geldhoeveelheid. Die controle hebben ze niet meer. Die is doorgeschoven naar de financiële sector zelf die geld maakt als ze daar handel in ziet.
Dat is zorg voor de kinderen en kleinkinderen. Het kabinet zegt voor hen grootse ombuigingen te gaan plegen. Dat is niet waar. Ze kunnen ombuigen wat ze willen, maar de kans dat het dweilen met de kraan open blijft is reëel. Op dit kansspel rust al lang geen staatsmonopolie meer. De regering vindt het niet eens nodig er ook maar één woord aan te wijden.
De oppositie evenmin.
16 september
=0=
Productief
Volgend jaar stijgt de productiviteit met 5 ½ procent. Dat is al decennialang niet meer vertoond dus dat is mooi. Ook verder gaat veel goed. De olieprijs blijft laag, de euro wordt goedkoper ten opzichte van de dollar en nog zo wat. Zegt het CPB, althans volgens een commentaar van Matthijs Bouman en daar kun je op koersen. En als het CPB het zegt, zegt het kabinet het. En omgekeerd wordt soms gefluisterd maar dat is lasterlijke krompraat. Curieus is wel hoe het CPB komt aan dit soort schattingen. Waarom zou, als de economie weer wat aantrekt en olie goedkoop is de vraag naar en dus de prijs van olie niet stijgen? Waar komen de toch tamelijk nieuwlichtende veronderstellingen over euro en dollar vandaan?
De omvang van de productiviteitsstijging is het meest intrigerend. Het lijkt de wederopbouw wel. Een land in puin, gebrek aan alles, weinig kapitaalgoederen, geen deviezen, alleen onze eigen arbeidskracht en spreekwoordelijke nuchterheid. Met de bijbehorende stemming van samen de schouders er onder, alle neuzen in dezelfde richting, loonrondes en bestedingsbeperking en morgen zal het beter zijn.
Morgen zal het niet beter zijn. Morgen, vanaf 2011, zal het slechter zijn. Het kabinet heeft het zo besloten. Dat is een politieke keuze van de eerste orde. Het beleid moet rigoureus anticyclisch blijven. Dat is slikken voor Balkenende want met Zalm had hij de kampioen procyclisch fietsen in huis en zelf vond hij dat ook het beste. Even doorbijten en zo en na het zuur komt het zoet maar alleen als we eerst het zuur doorslikken.
Toch is het curieus. Het gaat slecht, volgend jaar gaat het nog veel slechter (veel meer werkloosheid) en pas in 2011 merken we het. Als het aan het kabinet ligt. Hoe denken ze dat voor elkaar te krijgen? Als het ergste van de crisis in 2011 voorbij is, de aandelenkoersen weer zonnig worden, de banken bloeien, de winsten enig herstel tonen, de belastinginkomsten gaan stijgen: hoe denkt dit kabinet dan de rekening van de crisis bij de bevolking te kunnen leggen? Een crisis voortoveren als de crisis voorbij is?
Dat denkt het kabinet ook helemaal niet. Dat is de andere kant van 2011. Dan hebben we een ander kabinet. Vermoedelijk breekt het huidige kabinet over een jaartje. Dan blijken er principiële tegenstellingen te bestaan over waar de hardste klappen moeten vallen. Tegenstellingen die vervolgens tot verkiezingsprogramma’s worden opgeklopt. Anticyclisch beleid, we weten het, krijgt makkelijker politieke steun in slechte dan in goede tijden. Dat weet het kabinet ook en daar komt 2011 vandaan. Met moeite overigens want hoe komen we volgend jaar dan door? Om zelfs maar de schijn van relatieve rust op te houden voor het komend jaar zijn heroïsche veronderstellingen meer dan nodig. Over productiviteitsstijgingen bijvoorbeeld. En nog een paar dingen, de dingen die Matthijs Bouman uit de data van CPB heeft gepeuterd.
Volgens Bos komen de voorspellingen van het CPB toch nooit. Dat vinden de jongens en meisjes van het CPB zelf overigens ook. Niet erg, want meer dan je best doen kun je niet. Wel erg als je er een potje van maakt door al op het vlak van je veronderstellingen zoveel wensdromen in te bouwen dat het toch nooit wat kan worden. Zoals dromen over prijzen en wisselkoersen. Zoals dromen van wederopbouwveronderstellingen over productiviteit.
We hebben geen miljoenennota meer maar een veronderstellingennota. We hebben geen door Paul Tang gelekte Macro-Economische Verkenningen meer maar alleen nog macro-economische Veronderstellingen. Dat is pas crisis.
De echte crisis is politiek.
15 september
=0=
Keet
Is een zuipkeet een alternatieve jongenskamer of een alternatief café? In Zwartebroek (een dorp bij Barneveld, zo’n 1300 inwoners, veel kerken) zijn acht zuipketen. Er komen jongeren samen, voornamelijk jongens (de enige meisjeskeet is weer opgeheven), die drinken bier, eten wat, roken, kletsen over werk, meisjes, sex. Wat jongens van die leeftijd zoal doen. Ook in christelijk Zwartebroek; een hele geruststelling. Per keet zo’n man of twintig, niet meer. Iedereen betaalt wat extra voor een pilsje en zo hou je de keet nog op orde, kun je een tv of zoiets kopen, van die dingen. Een tweede woning als het ware. Een huiskamer voor als je eigen huiskamer te klein is. Het lokale café schijnt het wel best te vinden. Het vreest geen oneerlijke concurrentie. Een café concurreert met cafés, niet met een wat andere huiskamer.
Ze doen het al jaren, met die zuipketen. Maar sinds 2001 is er wel wat veranderd. Door de Volendamse brand, oudejaarsnacht 2000, vond men het nodig de keten te regelen, aan voorschriften te onderwerpen en zo. Als was een keet toch een alternatief café. Het liefst zouden ze helemaal geen keet meer toestaan en dus worden nieuwe keten geweigerd, ook als eentje van de acht er nu ermee ophoudt. Een uitsterfbeleid, daar komt het op neer. Het zal wel weer de gedachte aan preventie zijn. Van zo’n keet kan niets goeds komen en als we vroeger al onze ogen hebben gesloten, nu niet meer. Maak het maar wat lastiger en dan gaat het vanzelf wel over. Wie weet wordt er al over een frisse soos voor die jongens nagedacht. Dan hou je er een beetje toezicht op. Hebben ze toch nog wat en een soos kan toch ook heel leuk zijn?
Als je huis groot genoeg is ga je je gang maar. Dat zal ook het probleem van die jongens wel zijn; hun huizen (de huizen van hun ouders) zijn niet groot genoeg en dus creëren ze hun eigen plekje. De keet. Moeten ze vooral doen en een gemeentebestuur hoeft niets meer te doen dan hen wat tips te geven over hoe je zo’n keet wat veiliger maakt. Als een gemeentebestuur al iets moet doen. Een gebaar, meer is niet nodig.
De volgende stap is alle huiskamers te inspecteren en elke bewoner van elke huiskamer te verplichten voorzichtig te zijn met het schenken van bier, met teveel mensen op één plek, en vooruit, met het roken in het bijzijn van anderen. Als een keet een soort café is, dan is een huiskamer dat ook. De overheden hebben groot gelijk met dat achter de voordeur willen kijken. Per slot is een café een openbare gelegenheid.
In de jaren twintig en dertig bloeide in de VS het verschijnsel van de speakeasy. Dat was een café dat geen café was want je moest er lid van worden. Het was een club en daar kon je in de tijd van het drankverbod drinken. Met de komst van het rookverbod heb ik even gedacht dat in Nederland het verschijnsel van de smoke-easy zou oprukken. Het is nog niet gebeurd. Wie weet of de zuipketen in de toekomst de noodgedwongen voorhoede zullen vormen: de smoke-speak-easy. Tenzij de leden anders beslissen. En net zo lang tot de overheid ook daar weer wat op weet te vinden. Wat je doet, daar heb je of een vergunning voor nodig en zo niet, dan is er het gedogen. Of het ontmoedigen tot en met het verbieden. Alles is tot nader order. Er zou eens wat kunnen gebeuren.
Er mag wel wat meer gekeet worden.
14 september
=0=
Geen taboe op taboes
De belastingherziening van 2001 was met name prettig voor de inkomens in de twee hoogste schijven. Destijds werd het verlies aan inkomsten als gevolg van de herziening geschat op 25 miljard gulden, een kleine 12 miljard euro dus. De herziening is nooit getoetst op de zo geprezen intergenerationele solidariteit maar het hoeft weinig betoog dat het een aardige overdracht van laag naar hoog behelst (nog los van de partiële financiering van de 25 miljard door een hogere BTW) en dus, grosso modo, van oud naar jong. Twee keer zelfs want oudere hoogopgeleiden profiteren minder lang van de lagere tarieven en jongeren zijn hoger opgeleid dan ouderen. Ik hoor het argument overigens weinig en al helemaal niet van lieden zoals Balkenende die voornamelijk te onpas reppen van onze kinderen en kleinkinderen.
Over ouderen gesproken, de financiering van de AOW zelf is ook een aardig voorbeeld van de subsidiëring van laag aan hoog. De premie wordt geheven over de twee laagste schijven van de inkomstenbelasting. Komen we tekort dan wordt het verschil uit de algemene middelen bijgepast. Daar hadden we ooit het spaarpotje van Van Zijl voor opgericht maar van dat boekhoudkundige potje wordt, nu de AOW echt ter discussie wordt gesteld, niets meer gehoord. Het was toch niet echt, dat zal de gedachte wel zijn. Hebben we het niet over. Jammer, want het is beter dan een kapitaaldekkingsstelsel en het is, zoals Robert Shiller als sinds jaren betoogt, nog verzekerbaar ook. Als je wilt.
De AOW heeft vanaf het begin de fout gehad dat het een volksverzekering was die uit loonheffingen werd betaald. Het ging dan om lonen tot ruwweg modaal, het loon dat je meer dan dat verdiende viel buiten de heffing. De AOW is een voorziening die mensen met bescheiden middelen verplicht voor henzelf en voor hen met nog minder middelen een minimale welstand te garanderen na het 65e jaar. Het was, zoals alles in de verzorgingsstaat, geen herverdeling van rijk naar arm, maar een herverdeling van bescheiden naar minder bescheiden. De rijken betaalden als waren ook zij bescheiden en ontvingen, net als iedereen, navenant.
De fout was dat de financiering van de AOW niet vanaf het allereerste begin is gefiscaliseerd. De AOW is een algemene voorziening; het is geen uitgesteld loon. Dat wordt het nu steeds meer; de rest – het belasten van de AOW voor rijkeren bijvoorbeeld – is daarvan afgeleid, is niet meer dan een restpost. De AOW wordt een sociale verzekering en wordt opgedoekt als volksverzekering. Complete fiscalisering? Men zegt dat het niet eens meer nodig is want sluipenderwijs gebeurt het toch al. Maar dat is precies het punt: hoe meer ouderen, hoe kleiner de grondslag voor de loonheffingen, hoe meer vanuit de algemene middelen moet worden bijgepast. Dat kan de bedoeling niet zijn en dus krijgen we protest: hoe rijker we worden hoe meer zorgen we ons maken over elke afdracht.
Het probleem is ontstaan door de basis van de financiering in loonheffingen te zoeken; verplaats de basis naar de inkomstenbelasting en de ‘betaalbaarheid’ van de AOW wordt een kwestie van de groei van inkomens, in plaats van lonen en loontrekkers. De inkomensgroei: ik ken geen scenario van het CPB waarin daaraan wordt getwijfeld. Dat zou ook raar zijn. De AOW is ingevoerd in een periode waarin de mensen over veel minder welvaart beschikten dan nu (en het werd door weinigen opgebracht want in die periode hadden we nog veel kinderen die niet werkten en nog veel meer gehuwde vrouwen die ook niet werkten) dus dat de AOW ‘onbetaalbaar’ wordt is geen consequentie van een tekort aan welvaart maar van een tekortschietende financieringsmethode.
Uiteraard, het gaat eventjes niet best met de welvaart. Kan zelfs een paar jaar duren. Dus komen de uitkeringen onder druk. Indien we overigens nu – niet over 24 jaar – zouden overschakelen naar complete fiscalisering gaat die druk hard meevallen maar laten we voor het argument aannemen dat er een probleem ontstaat. Dan zouden de tarieven omhoog moeten: de onzalige, slecht getimede en intergenerationeel antisolidaire, belastingherziening van 2001 zou op zijn beurt moeten worden herzien. Wie weet komt de verzorgingsstaat eindelijk serieus toe aan z’n herverdelingsagenda; je weet het maar nooit.
Twee taboes in één keer: de belastingdruk en de fiscalisering van de AOW. Ik ben het in de eerste reacties op de plannen van het kabinet voor de derde dinsdag van deze maand nog niet tegengekomen. Evenmin in die plannen zelf. Ik denk dat er nog niet eens een studiegroepje aan wordt gewijd. Herverdeling: het enige echte en onvermurwbare taboe dat we kennen.
13 september
=0=
Jobs
Toen Wim Kok zijn naam verbond aan het EU rapport ‘Jobs, jobs, jobs’ was ik nog zo naïef te denken dat het over banen ging. Banen, banen, banen, de waarheid dus van de eerdere mantra werk, werk, werk. Het verschil is dat je met werk iets doet en met een baan iets verdient. Ik had moeten doordenken. Het ging natuurlijk niet om een baan maar om de verdienste, om de hoogte van de verdienste. Het gaat niet om jobs maar om Jobs. Zojuist hoor ik op radio 1 hoogleraar Sylvester Eijffinger, specialist in financiële economie en ‘het enige academische lid’ van de commissie Maas. Hij zei het zelf en hij kwam uitleggen dat we ons niet blind moeten staren op erg hoge beloningen. Het gaat om de toegevoegde waarde en wie zou nou kunnen ontkennen dat Steven Jobs heel veel toegevoegde waarde heeft gehad? En mag dat beloond worden misschien?
Nu verdient Jobs jaarlijks precies 1$ bij Apple. Dat is zijn salaris. Gelukkig hoeft hij het daar niet mee te doen want hij heeft ook een aardig aandelenpakket van zijn bedrijf. Dat is niet omdat Jobs werknemer van Apple is maar eigenaar. Zou Eijffinger vinden dat er geen salarissen meer moeten worden betaald in het hogere bedrijfsleven en ook geen bonussen en opties maar dat die mensen gewoon maar eigenaar moeten worden van het bedrijf waarvoor ze hun zegenrijke talenten inzetten? Het zou kunnen natuurlijk maar ik had toch niet de indruk dat Eijffinger dat bedoelde. Hij had het niet over vermogen; hij had het over beloning en hij waarschuwde tegen de Tinbergen regel dat de hoogste werknemer niet meer mag verdienen dan vijf keer het loon van de laagste. Tinbergen – en ook Rick van der Ploeg sinds een paar dagen – ziet het fout want het gaat niet alleen om de verdeling van de koek maar ook om de grootte ervan. De koek produceren we met z’n allen maar de grootte van de koek wordt door de echte talenten geproduceerd. Dat zal het wel zijn en stom dat Tinbergen en van der Ploeg het maar niet willen inzien. Ergens in het betoog van Eijffinger kwam ook Adam Smith weer voorbij, maar dat had met hebzucht te maken (hebzucht is er nu eenmaal en waar het om gaat is daarom niet de hebzucht maar de organisatie ervan: het is gezegd en het is goed dat het gezegd is). Het neoliberalisme is niet fout vanwege de hebzucht maar vanwege het belonen van de korte termijn hebzucht. Dat schept geen echte toegevoegde waarde. Alleen de lange termijn deugt. Jobs, die schept echte toegevoegde waarde. Enzovoorts. Hij zei het nog net niet maar dat geeft allemaal niks: we snakken allemaal naar een duurzaam neoliberalisme. We snakken toch ook naar een vreedzame oorlog, een eerzame veroveraar, een bedachtzame strijd, een spaarzame miljardair? En zijn we niet hard op weg dat te verwerkelijken? Niet altijd, en niet in elke situatie maar als type, als toekomst. De toekomst en de toekomst is duurzaam of ze is niet. We hoeven ons niet te temperen, we moeten onszelf leren te temporiseren. Dan krijg je meer, maar niet vandaag. Lees het rapport van de commissie Maas. Helemaal toegeschreven op de lange termijn. Helemaal toegeschreven op het beteugelen van de invloed van de aandeelhouder en van het najagen van de aandeelhouderswaarde om de aandeelhouderswaarde. Helemaal geschreven tegen Jobs eigenlijk, die afhankelijk is van precies die waarde.
Ik denk dat de vergissing van Eijffinger bijzonder typerend is. Typerend voor een totale blinde vlek voor het ondernemen. Tot en met het salaris van Jobs. Tot en met de toekomst.
12 september
=0=
Pakkans
Minister Donner legde uit, gisteren in de Tweede Kamer, dat sommige uitzendbedrijven meer worden onderzocht dan andere. Door de arbeidsinspectie. Deze maakt eerst een risicoanalyse. Een voorselectie is het resultaat als gevolg waarvan de inspectie niet zomaar een aselect steekproefje neemt. Hoe zo’n analyse tot stand komt (welke veronderstellingen er met welke redenen in zitten) werd er niet bij gezegd. Dus ook niet of die veronderstellingen zelf ook nog wel eens worden onderzocht, op hun accuratesse bijvoorbeeld of op welke alternatieven welke andere selecties tot gevolg zouden hebben en of dat ooit was uitgeprobeerd. De Kamer vroeg er niet naar en dan hoeft de minister het niet cadeau te doen. De minister had trouwens geen kind aan de Kamer, gistermiddag. Net als Van der Laan overigens in het debat, aangevraagd door de bespottelijke Fritsma en informeel gesecondeerd door mevrouw Verdonk, de dame die als minister vragen niet dan wel fout beantwoordde. Die nog meer in de maling werd genomen dan Fritsma, maar daar vroeg ze ook om.
Het lijkt hoog tijd een risicoanalyse van Kamerleden te maken: welke kans lopen we dat welke Kamerleden alleen maar kosten en niks opbrengen omdat hun opbrengsten geen opbrengsten zijn en alleen maar meer kosten met zich meebrengen? Het product van de exercitie is een MKBA (een maatschappelijke kosten baten analyse) van het parlement. Nuttig. Is vast ook behoefte aan. En voorbeelden van hoe zo´n analyse in z´n werk gaat zijn er natuurlijk legio. We leven in een risicomaatschappij en een risicomaatschappij heeft risicoanalyses als input en als output. We eten die dingen en we poepen ze uit. Het is onze dagelijkse spijsvertering.
Ik ben ook geïnteresseerd in de risicoanalyses van de politie. Deze week werd een onderzoeksrapport gepubliceerd over het ´risicoprofiel´ van Marokkaanse jongens in preventieve hechtenis. Opmerkelijke resultaten. Hun risicoprofiel is eigenlijk tamelijk gunstig, vergeleken met Nederlandse boefjes en vergeleken met overige Marokkaanse jongens. Ten opzichte van beide groepen zijn de Marokkaanse gepakten beter geïntegreerd. Dat laatste gegeven zou voer moeten zijn voor de manier waarop integratie wordt geconcipieerd en gemeten. Het eerste gegeven, van de pakkans, zou voer moeten zijn de werkwijze van de politie onder de loep te nemen. Hun risicoanalyse dus. Merkwaardig, daar ging het niet over, gisteren in de Tweede Kamer. Zelfs minister Van der Laan zag er geen aanleiding in er een extra ´leermomentje´ voor aan te vragen.
De Tweede Kamer neemt zichzelf zo serieus dat ze de onderwerpen waar het over gaat op het tweede plan zet. Een risicoanalyse van de Tweede Kamer, ik zie het wel zitten.
11 september
=0=
Kosten
De PVV is boos omdat het kabinet geen antwoord wil geven op de vraag naar de kosten van niet-westerse allochtonen. Het kabinet becijfert beleid en geen mensen, dat is de redenering. De PVV gaat daar niet op in – die club gaat nergens op in – maar vindt dat als de Kamer wat vraagt de regering moet antwoorden. Ook een redenering. Een flauwekul redenering zoals gebruikelijk. Het kabinet krijgt een vraag, interpreteert die vraag en antwoordt. Dat heeft het kabinet gedaan. Op de vraag waarom de bananen krom zijn kan de regering geen antwoord geven; wel op de vraag hoe het komt dat bananen krom zijn en sommige bananen nog krommer dan andere. De vraag kan dus alleen vergelijkend worden beantwoord en dan wordt het een andere vraag. Een kromme vraag krijgt zo een recht antwoord. Dat heeft de PVV ook gehad; maar net als alle vervelende klieren zijn ze er niet mee tevreden. Ze hadden een taart willen hebben. Nu krijgen ze een boterham. SP en VVD vinden ook dat ze een taart mogen hebben als ze om een taart vragen. Wonderlijk hoe die partijen altijd het valse sentiment weten te vinden bij de verkeerde kwesties.
De PVV spreekt ook over de kosten van massa-immigratie. De gedachte is dat niet-westerse allochtonen en massa-immigratie hetzelfde betekenen. De volgende vraag zal wel zijn hoeveel moslims kosten – tenzij die ook weer identiek zijn aan massa-immigratie en niet-westerse allochtonen. Je kunt het kabinet voorhouden dat het wel wat eerder had kunnen zeggen dat geen enkele vraag een letterlijk gebod is. Een vraag is een verzoek, een aanbeveling misschien, maar geen bevel. Het kabinet heeft er een hele zomer over gedaan; prettig voor de PVV om die komkommertijd door te komen, overbodig – gelet op de vraag zelf.
Niettemin, de vraag naar het beleid is interessant. Vanaf ruwweg midden jaren zeventig is het migratiebeleid een ontmoedigingsbeleid geweest. Dat heeft de gezinshereniging bevorderd en met die hereniging de massa-immigratie van de PVV effectief geblokkeerd. We hebben geen migranten meer, we hebben allochtonen en zoals we weten is de term allochtoon bedacht omdat de desbetreffende mensen geen immigranten genoemd mochten worden. Nederland was per slot geen immigratieland. Klopt, en wie dat niet wil zijn en ook niet wil worden krijgt gezinshereniging. En vluchtelingen en asielzoekers en illegalen, omdat we hen zo categoriseren. Brengen een boel kosten met zich mee want ze moeten worden geregistreerd, bewaakt, uitgezet, onderzocht, toegelaten tot juridische en kostbare procedures, opnieuw in de kraag gevat. Allemaal kosten die we hen moeten toerekenen. Er zijn historische voorbeelden dat de familie van ter dood veroordeelden de kosten van de kogel moesten betalen. Nogal wiedes. De Goudse jongelui die in de knieën geschoten moeten worden zijn ook verantwoordelijk voor de kosten van de desbetreffende kogels. En voor de kosten van hun revalidatie en alles daarna, mocht dat allemaal onverhoopt nog nodig zijn.
Het feit dat de Tweede Kamer vanmiddag opnieuw gaat praten over de kosten waar de PVV zo aan hecht, geeft aan dat men daar het beschavingsniveau van de kleuterschool nog niet is ontstegen.
10 september
=0=
Genoegen nemen met
Hopelijk nemen de aanhangers van Karzai genoegen met minder dan 50% van de stemmen. Het redactionele commentaar van NRC Handelsblad besluit met deze opmerking, afgelopen maandag. Die aanhangers, nu even voor de gelegenheid verzameld in een onafhankelijk comité voor het tellen van de stemmen, hebben overigens gisteren bekend gemaakt dat Karzai op 54% staat. Over enkele dagen zijn ze klaar en dan weten we na 3½e week wat de uitslag is waarmee de aanhangers denken weg te komen. Inmiddels doen wij goed werk in Afghanistan of althans, als we het niet zouden doen zouden anderen het ook niet doen en dus kunnen we niet weg. De prijs van de dag gaat naar minister Van Middelkoop die de stelling verdedigt dat de Taliban nooit van ons kunnen winnen. Wij zijn militair superieur, weet hij. Het is geen nieuws want we zijn altijd militair superieur maar politiek wat minder vaak. Wel weer nieuws is dat we in oorlog zijn, al zal de minister dat weer ontkennen. Dat wordt nog een lang verblijf daar; nooit is volgend jaar nog lang niet voorbij.
Het gedraai rond de vraag waarom we daar zitten is even doorzichtig als de verkiezingen waarover we nog steeds doen alsof het verkiezingen zijn geweest. De aanhangers van Karzai, wie zijn dat? We weten zo langzamerhand dat het niet de kiezers zijn want met hun stemmen wordt maar zo’n beetje gedold. Het kunnen ook de kiezers niet zijn omdat velen van hen niet bestaan, dan wel niet gekozen hebben omdat ze niet konden kiezen, dan wel gekozen hebben terwijl hun stem niet is geteld of op het andere stapeltje, het stapeltje van Karzai, terecht is gekomen, dan wel niet eens wisten dat ze gekozen hebben. Enzovoorts. Er zijn geen demonstraties van boze kiezers die hun stem komen opeisen maar dat komt omdat Afghanistan hard op weg is een democratie te worden en Iran niet want anders was de uitslag daar wel anders geweest. In dat rare werelddeel kunnen allen de Palestijnen verkiezingen een beetje fatsoenlijk organiseren en eigenlijk kunnen die het ook niet omdat ook daar de uitslag niet beviel. Ons niet beviel. Zou Jaap de Hoop Scheffer nog contacten met het Afghaanse regiem hebben en zou dat z’n professoraat in de weg staan?
Het redactioneel van NRC Handelsblad is ten minste exact: kiezen in Afghanistan is wachten op wat het regiem nodig en nuttig acht. Voor zichzelf. Over ons hoeven ze zich geen zorg te maken. Wij zijn onoverwinnelijk.
Met minder nemen we geen genoegen.
9 september
=0=
Diversiteit
Drie genieën speelden een verhaal in de lezing van Abdelkader Benali, gisteren bij de opening van het studiejaar aan de Haagse Hogeschool. Thomas Edison, Albert Einstein en, in het bijzonder, zijn eigen vader. Geen van hen had iets met schools onderwijs. Edison voedde bij voorkeur zichzelf op door alles te lezen wat los en vast zat, Einstein gebruikte de school om te dagdromen, zijn eigen vader had amper een schoolcarrière gehad. Maar hij praatte veel, in zijn slagerswinkel in Rotterdam, de stad waar de familie uit Marokko in 1979 (Abdelkader was toen vier jaar) neerstreek. En dat praten, daar ging het om. Niet dat zijn vader een prater was om te praten. Zijn praten was gericht op het verzamelen van informatie, uit alle mogelijke hoeken. Daar leer je wat van, meer dan van een school, want daar leer je voornamelijk hetzelfde. Wat je moet leren moet uit diverse informatiebronnen komen en dan heb je, als je het goed doet, meer aan een slagerswinkel dan aan een school. Wat je moet leren moet divers zijn, moet stammen uit diverse bronnen want twee weten meer dan één als ze inderdaad wat verschillends weten. Diversiteit dus, niet zozeer etnisch, maar op de allereerste plaats cognitief. Zou het dezelfde vader zijn die bij tegenslag ‘Laat het morgen mooi weer zijn’ riep? (ik heb dat boek nu, met de handtekening van de auteur). De schoolcarrière van Abdelkader had overigens ook niet veel om het lijf. De mavo en omdat je als je de mavo had je de havo praktisch cadeau kreeg hadden ze hem ook maar een havo-diploma gegeven. Om van hem af te zijn.
Een school is dus een goede school als het een feest der cognitieve diversiteit is. Op voorwaarde van taal want anders wordt het niks. Dat pleidooi hield Benali ook en zo heb ik zijn lezing gehoord. Een school is – ik borduur er maar op verder – op z’n best als het op basis van een gemeenschappelijk taalfonds de leerlingen in staat stelt hun eigen verhalen, ervaringen, belevenissen aan elkaar te vertellen. Dat is goed voor het fonds, goed voor de leerlingen en goed voor de omgevingen van school en leerlingen. De school moet dus niet de uniformiteit bevorderen (alle leerlingen met eenzelfde achtergrond klitten al dan niet vrijwillig bij elkaar – in de pauze, bij groepswerkzaamheden, in de spreiding in de leslokalen) maar de heterogeniteit. Gewoon omdat je dan meer kans op diversiteit krijgt en van diversiteit leer je want dan kun je de ene leerling aan de andere laten vertellen hoe bij hen de dagelijkse gang van zaken (eten, hygiëne, het werk van vader en moeder, de leefomgeving van broer en zus, ruzie, familiebezoek, vrienden en vriendinnen, de straat en de buurt, sport en spel, het aangesproken worden door volwassenen, gezagsdragers inclusief) eruit ziet. De school als ontmoetingsplaats want al die gebeurtenissen zijn brandstof voor lesstof. Het zijn de idealen die aan de wieg hebben gestaan van Montessori tot en met Don Bosco, van Dalton tot en met Jane Addams, de Gary scholen en de pedagogie van Dewey. Het is geen verhaal van het ontscholen van de maatschappij; het is een verhaal van het anders scholen van de maatschappij. Het is de school, uiteindelijk, als het kwartje is gevallen bij scholen en bij docenten en bij leerlingen, als professor Higgins en elke leerling als weer een andere Eliza Doolittle. Een klas vol met meisjes en jongens Doolittle, allemaal anders want iedereen is anders en neemt wat eigens mee. En Higgins wordt er zowaar een completer mens van.
Het is een bijna Amerikaanse droom, die school van Benali waar gemeenschappelijkheid geen uniform heeft maar in elke uitdossing even aantrekkelijk oogt. Was er ooit iets dat op die droom leek? Ja, stelde Pim Breebaart, voorzitter van het College van bestuur die een lezing hield, voorafgaand aan die van Benali. Breebaart stelde dat zo ruwweg tussen 1870 en 1970 de VS het meest vooruitgeschoven onderwijsstelsel van de hele wereld hadden, met hun basisonderwijs én hun high school. Onderwijs was altijd al belangrijk voor de VS. De architect van de grondwet en derde president van het land, Thomas Jefferson, had onderwijs hoog in het vaandel, zo hoog dat het optuigen van een high school (en dus een langere periode in school) bij en met hem is begonnen. In een periode van een steeds maar groeiende heterogeniteit van steeds weer nieuwe bevolkingsgroepen zorgde het onderwijs voor een gemeenschappelijke referentie op het nieuwe land. De ‘vanzelfsprekende’ norm van de gelijkheid van allen (de preambule van de Grondwet) kreeg na de burgeroorlog en met de start van wat toen de ‘nieuwe immigratie’ werd genoemd (uit midden, zuid en oost Europa) nieuwe vleugels.
Dat momentum heeft men daar lang vast weten te houden. Tot en met de verpietering van Johnson’s Great Society zou ik denken, gelet op het jaar 1970. Inmiddels staat de VS op de 21e plaats op de hitlijst van onderwijsprestaties in diverse landen. Scandinavië doet het beter, de Aziatische tijgers halen snel in. Breebaart heeft grote verwachtingen van Obama: die investeert miljarden in het onderwijs en wil, zoals in vroeger dagen, de schoolse periode langer maken (preschool), de schooldagen langer maken, de vakanties korter maken. George Bush sr wou onderwijspresident worden maar kwam er toch niet aan toe, George Bush jr kwam met de ‘no child left behind’ wet en Obama legt er regels en middelen bij. Zonder beter onderwijs voor de zwarte gemeenschappen en voor de gemeenschappen van de latino’s wordt het niks, dat is de stelling en op dat talent wordt nu eindelijk óók ingezet.
Als het onderwijs een ontmoetingsplaats moet zijn (de rode draad en de centrale stelling in het betoog van Breebaart) dan moeten we dat niet aan het toeval overlaten maar er de middelen en voorzieningen naast zetten. Daar, en hier. Van toegankelijkheid tot en met de fysieke omgeving. Zoals in het mooie, op het Bauhaus geïnspireerde gebouw van de Haagse Hogeschool waar van het Atrium tot en met vele zitjes en andere plekken in het gebouw overal alles op ontmoetingsmogelijkheden is ingericht. Zo kun je heterogeniteit accomoderen (de hogeschool telt vele nationaliteiten, veel talen, vele etniciteiten, culturen en achtergronden: veel studenten die eerste generatie zijn – geen ouders met een hogere vooropleiding – en/of van het mbo de overstap naar het hbo maken) maar dan begint het pas want de kunst is de heterogeniteit om te zetten in diversiteit van kennisbronnen, in cognitieve diversiteit. Het gevaar dat de heterogeniteit leidt tot het opsluiten in je eigen achtergrond (wanneer komt die gebedsruimte nou eens?) is reëel en het moet worden bestreden. Het wordt bestreden, maar de lakmoesproef zit in het onderwijs zelf: het gebruik maken van heterogene herkomst om te komen tot kennisdiversiteit. Daar heb je middelen voor nodig en die middelen zijn ongelijk verdeeld en ze schieten tekort. En je hebt er een onderwijsconcept voor nodig dat iedereen ongeacht herkomst bij de les houdt.
De Haagse Hogeschool is een laboratorium voor diversiteit. Dat moet het ook zijn. Garanties worden niet verstrekt. Welke talen, bijvoorbeeld, gaan het gemeenschappelijke fonds in?
Ik denk dat Breebaart en Benali het best eens zijn.
8 september
=0=
Ponzi
De Amerikaanse AFM, de Securities and Exchange Commission (SEC), heeft het boetekleed aangetrokken. In een recent rapport geeft het toe Madoff jarenlang z’n gang te hebben laten gaan ondanks een aantal klachten dat de commissie bereikte. Klachten vanaf 1992, vermoedelijk het jaar dat het Ponzi-schema (de beloofde rendementen worden betaald uit nieuwe inleg, niet uit opbrengsten van investeringen) door Madoff in werking werd gezet. Een Ponzi-schema is dus een soort piramidespel, met dat verschil dat je in het laatste geval zelf op zoek moet naar nieuwe inleggers terwijl bij Ponzi de mensen die je gouden bergen beloven dat doen. Niet dat je het weet – het zou om rendement op beleggingen gaan – maar wel dat je het maar weet. Te laat, dan dan weer wel. Essentieel is dat je niet weet dat je inleg niet belegd wordt, maar gebruikt om aan anderen de hen beloofde rendementen uit te keren, anderen die dat evenmin weten. Het bezwaar is dus niet dat uitbetalingen worden gefinancierd uit nieuwe inleg (dat is met werkloosheid en AOW in principe niet anders) maar dat inleggers noch uitbetaalden op de hoogte zijn van hoe het werkt. Een Ponzi-schema is nog net een stukje leugenachtiger dan het piramidespel.
De klachten die de SEC ontving waren behoorlijk expliciet. Het Ponzi-woord is daarbij vaak gevallen. Men deed er effectief niets mee. Er is nooit een onderzoek gekomen naar de kans op een Ponzi-schema bij Madoff. Ja, toen het te laat was. Waarom niet? De onderzoeksteams die de klachten moesten onderzoeken bestonden uit onervaren mensen. De teams wisten van elkaar niet waar ze mee bezig waren (met Madoff namelijk). Het kwam voor dat Madoff het ene team er op wees dat er nog een ander team bezig was en dat ze daar dus het antwoord op hun vragen konden halen. Kwamen de onderzoekers per ongeluk toch een beetje in de buurt van vervelende informatie dan werd Madoff geagiteerd en trokken de onderzoekers terug. Van onafhankelijk onderzoek door derden wou men niets weten – hoewel het voor de hand lag, hoewel het kon en hoewel het soms werd aanbevolen. De informatie moest blijkbaar niet onafhankelijk zijn maar van Madoff zelf komen. Dient de eenvoud. Niet de accuratesse. OK, er was geen sprake van belangenverstrengeling tussen Madoff en (de onderzoekers van de) SEC. Ook de onderdirecteur van de SEC die iets met een nicht van Madoff bleek te hebben was helemaal schoon. Maar is dat een opluchting?
Madoff maakte goede sier met de aandacht van de SEC. Kijk, zei hij, ik ben al een paar keer onderzocht door de SEC en steeds blijkt alles in orde te zijn. Mijn handel is in orde. De SEC als aanbeveling, het heeft de geloofwaardigheid van de ongeloofwaardige handel en wandel van Madoff alleen maar versterkt. Het was uiteindelijk niet de SEC die Madoff de das omdeed; het waren zijn eigen zoons.
Ik vraag me af: hoe doen wij het? Wij hadden René Van den Berg, maar die lichtte de zaak slechts voor 85 miljoen op. Wel met een Ponzi-schema maar voor het overige peanuts. Hij kreeg er ook maar 5 jaar voor en die heeft hij niet uitgezeten. Overigens wist de AFM van niets, hoewel de beleggingsmaatschappijen van Van den Berg wel degelijk onder hun toezichthoudende taken vielen. Is het niet hoog tijd dat de AFM eens de maat wordt genomen? De club valt op door consequent achter de feiten aan te lopen. Maar gesteld dat ook hen een klacht bereikt en dat een onderzoek wordt ingesteld. Hoe gaat dat in z’n werk? Even incompetent, even slecht georganiseerd, even weinig op onafhankelijke bronnen gebaseerd? Bij de Dexia Legio Lease bijvoorbeeld concludeerde de commissie Oosting in 2004 dat de AFM de beleggers ‘veel te laat’ had gewezen op de gevaren van de bizarre huurkoopconstructie van Dexia. Is de snelheid en accuratesse van de AFM in de tussentijd verbeterd?
Het lijkt er niet op maar als we het echt willen weten moet de interne gang van zaken bij de AFM eens worden bekeken. Of kan het hier niet gebeuren?
7 september
=0=
Amusement
Dat wij in Nederland een unieke tv-cultuur hebben was nieuws voor me. Bas Heijne schreef in zijn column gisteren dat alleen in Nederlandse praatprogramma’s de kunstenmaker naast de politicus zit, de politicus naast de rouwende, de rouwende naast de sportheld. In andere landen schijn je net als bij ons kunstprogramma’s te hebben, politieke programma’s enzovoorts maar niet de gezellige mix van alles waarin bijgevolg ook alles de toon van amusement moet aannemen. Die mix, dat is Nederlandse cultuur. Maar, het moet wel leuk blijven, anders kijken we niet. Human interest, dat is pas leuk. De politicus vindt het vreselijk wat de familie van het slachtoffer is overkomen, de familie hoopt ook dat we het EK winnen, en met z’n allen knikken we begrijpend als de politicus vertelt dat het soms gewoon moeilijk is en dat het dan zo inspireert om te kijken en te luisteren naar al die dappere mensen hier aan tafel.
Zoals de voorpagina van de Telegraaf waar, op voorwaarde dat er bij de lezer direct een belletje gaat rinkelen, ook alles even belangrijk is. De praatprogramma’s hebben een Telegraaf-vorm. De tv van duttend Nederland, maar hou er rekening mee dat we morgenochtend weer wakker zijn. Doen we. Indien geen Pauw en Witteman, dan Knevel en van den Brink; indien geen Matthijs van Nieuwkerk, dan Harm Edens. Of iets wat er op lijkt. Of iets nieuws wat er op lijkt en toch net anders is. Als het maar lijkt. Elke dag een frisse salade. Wist je dat je met een drietal ingrediënten al zestig combinaties kunt maken?
Ook in de bijlage Opinie& Debat, gisteren in NRC Handelsblad, een artikel van Marc Chavannes. Thema: de politiek is geprivatiseerd en dat komt doordat de publieke zaak is geprivatiseerd. Nu weten we niet meer wat wat is. Alles is grijs en een politieke beslissing wordt niet meer genomen als-ie wordt genomen en wordt er eentje in een onbewaakt moment toch genomen dan wordt hij de volgende dag betwist en betwijfeld en ter discussie gesteld en beginnen we weer opnieuw. Zoals in de praatprogramma’s.
We amuseren ons kapot en het verschil tussen de tv en de publieke ruimte als geheel is opgeheven. Daarin, in dat ontbrekende verschil, zijn we dan kennelijk uniek. Overal elders geldt per slot ook de wet van Postman (inderdaad: ‘we amuseren ons kapot’) want die gaat al een paar decennia op. Voor de tv, de plek die het ding in het bestaan inneemt en verder ongemak. Maar goed, elders is er misschien nog net een verschil tussen tv en publieke ruimte. Dan is er nog hoop voor de publieke ruimte. Daar, niet in Nederland. Zet de tv aan en je snapt waarom.
6 september
=0=
Burgerplicht
Stel je voor. Wat ik weet maar jij niet, gebruik ik in mijn voordeel, niet in het jouwe. En omgekeerd. Als je elkaar dan toch nodig hebt wordt het lastig tenzij er een derde is die erop toeziet dat geen van ons de zaak flest. Die derde moet competent zijn maar moet ook over sancties beschikken. Anders wordt die derde weer geflest en wel door ons beiden. Noem het eerste probleem ‘moral hazard’ (we belazeren de kluit) en het tweede ‘adverse selection’ (de toezichthouder die de kluit niet goed genoeg in de tang neemt, is de klos want krijgt alle oplichters) en je hebt een theorie die alles kan verklaren. De leiding van organisaties, het opmaken van verzekeringspolissen en het functioneren van fondsen, het ontstaan van de staat, het disfunctioneren van de verzorgingsstaat, het gebruik en het misbruik van de sociale zekerheid en ook de noodzaak, de functie, van banken. Het is een theorie, zo algemeen, dat ze kan concurreren met die van Pangloss. Beter nog, het is het moderne, dynamische, variant van Pangloss. Je kunt ook zeggen dat als joden, negers, intellectuelen, de elite, de linkse elite, graaiende bankiers, malafide uitkeringstrekkers (de soort eigenlijk) en dus de behoefte aan toezicht en beheer, dat als die allemaal niet bestonden ze moeten worden uitgevonden. Meer nog, ze zijn uitgevonden, ze bestaan en nu weten we ook waarom. We hebben een verklaring voor alles en ook dat wat niet leuk is, is bij nader inzien toch nodig want we leren ervan en doen het goede in de toekomst nog beter. De rest is moraal en die roepen we in als we zelf ook even twijfelen aan ons verhaal en toch niet kunnen en willen leven met de daardoor ontstane verwarring.
De panglossiaanse bankentheorie is nieuw. Banken zijn ervoor om transacties mogelijk te maken die anders door wantrouwen niet tot stand hadden kunnen komen en om dat vak goed uit te oefenen hebben banken informatie nodig die ze zichzelf moeten kunnen verschaffen en sancties om ons bij de les te houden. Zo zit dat. Een bank is een soort staat eigenlijk – daar zal dan ook het woord ‘systeembank’ wel vandaan komen. Dat wisten we nog niet – we waren gewend aan banken die financiële transacties op poten zetten en daarbij een aantal monetaire spelregels, door de staat opgestelde spelregels, moesten hanteren, op straffe van het sluiten van de winkel. De banken controleerden hun eigen transacties, de staat controleerde de banken. Zo niet, dan dreigt crisis, meestal omdat de staat het mechanisme misbruikte (Zimbabwe als recent voorbeeld) of omdat de banken de staat een rad voor ogen draaiden (de huidige crisis). De staat kan even onbetrouwbaar zijn als de burgers in wier naam de zaak onklaar wordt gemaakt en de banken zijn per definitie even onbetrouwbaar als hun klanten. Hoe meer banktransacties hoe meer toezicht op banken nodig is. Daar heeft het (globalisering, deregulering, in Europees verband vrijgemaakte kapitaalmarkten en hun bancaire gevolgen) behoorlijk aan ontbroken. De financiële crisis is een staatscrisis. De banken hebben hun klanten belazerd (waaronder veel andere banken, verzekeringsmaatschappijen, pensioenfondsen). Laten we zeggen: ze zijn zozeer opgegaan in het morele kansspel dat ze zelf de draad ook kwijt zijn geraakt. Vervolgens hebben ze de transacties die ze wat onhandig hadden toegelaten, waarbij ze dus als de eerste de beste sul hun selecties niet goed op orde hebben weten te houden, bij de staat geparkeerd. Ze hebben dus ook de staat belazerd, en de staat heeft dat goedmoedig geaccepteerd want je hebt systeembanken of je hebt ze niet. Wij hebben ze. Systeembanken zijn banken die het monetaire beleid van de staat onklaar kunnen maken. En dat ook doen. Het risico van de adverse selection is bij de staat afgegeven, het risico van de moral hazard ook maar het voorrecht om dergelijke risico’s aan te mogen gaan: dat hebben de banken tot dusver uiterst succesvol verdedigd.
De banken hebben de staat bij de ballen en dus is het monetaire beleid ondergeschikt aan de financiële wereld. Een heus probleem en het heeft net zoveel met bonussen te maken als spieken met tentamen afleggen. Die bonussen, dr. Pangloss zou het een vondst vinden. Hij zou gelijk gehad hebben. Het is een vondst. Het bespaart op de institutionele discussie, op de verhouding van staat en bank, en brengt alles terug tot het wantrouwen van mensen ten opzichte van elkaar, het wantrouwen wat leidt tot de moraal van het verhaal, tot de deugd van de matigheid, tot het berouw dat op de zonde volgt, tot de pijn die we moeten accepteren, niet omdat ze komt maar omdat de wal het schip moet keren. Per slot, het monetaire beleid is extreem horig aan de bancaire sector geworden de laatste tijd, en of het werkt is volmaakt onduidelijk. Dat er betaald moet worden, dat is wel weer duidelijk en ook dat je dan de velen moet hebben – ach, niks nieuws. We hebben het liever over intergenerationele solidariteit dan over een effectieve globale monetaire autoriteit.
Wat hierboven staat is parafrase en tegelijk kritiek op een boek. In het deze week verschenen boek De grote recessie; het Centraal Planbureau over de kredietcrisis (Casper van Ewijk en Coen Teulings, red.) heerst Pangloss. De banken monitoren ons omdat we het zelf niet kunnen, de staat monitort de banken maar kan ook niet alles in de gaten houden. Deed dat ook niet en dus kregen we schaduwbanken van banken en organisaties die geen banken waren maar wel bancaire functies uitoefenden. Het lijkt een informatieprobleem waarbij de banken de informatie hebben en de staat maar moet raden. Private clubs als Standard & Poor en Moody’s weten meer dan de monetaire autoriteiten. Die clubs hebben gefaald. Is dat een probleem? Ik ben het niet tegengekomen. Nou ja, ze moeten wat minder het lied van de banken zingen maar dat is het dan ook wel. Maar in de kern is het zoals het is. Mensen zijn onbetrouwbaar en wat je er ook op verzint, het blijft aanmodderen. Dat geldt ook voor de staat. Een economische theorie van de staat (en van het recht) wordt niet gepresenteerd in het boek. Die theorie is er wel impliciet – dus is verstatelijking geen oplossing. Je moet het kind niet met het badwater weggooien. Je moet de kat niet op het spek binden – zie Zimbabwe. Dat in dat land het onderscheid tussen staat en monetaire autoriteit is afgeschaft ten gunste van de staat en op kosten van de monetaire discipline, het mag geen naam hebben en heeft ook geen naam. Dat bij ons de monetaire autoriteit het onderscheid met de staat (en in het geval van de ECB nog sterker dan bij de centrale banken van de afzonderlijke lidstaten) wel maar dat met de financiële wereld niet in stand heeft kunnen houden, ten gunste van de financiële wereld, het mag evenmin een naam hebben. Ja, als het allemaal mis is gegaan (maar pas dan en niet eerder) mogen we banken nationaliseren maar zodra het weer goed gaat moet de markt het gewoon weer overnemen.
Twee hoofdstukken (7 en 9) over banken in het boek zijn informatief en meer dan de moeite waard. De beginhoofdstukken (1 en 2) zijn om te huilen. Wat daar wordt gedebiteerd (het juiste woord in deze context) doet inderdaad vermoeden dat er geen functioneel onderscheid bestaat tussen een bank en een staat. Als dat er niet is doet weinig er nog toe. Dat merken we dan ook. Na lezing weten we noch wat een bank is, noch wat een staat is. Dus weten we niet dat er helemaal geen financiële crisis is maar wel een economische en in het bijzonder een crisis van de staat. Wie niet kan onderscheiden moet geen verhalen vertellen. Het CPB doet dat wel. Dat is jammer. De vele aardige hoofdstukken in het boek (ik had trouwens in het arbeidsmarkthoofdstuk niet alleen willen lezen dat Amerikanen en Denen sneller met hun arbeidsmarkten zijn dan wij maar ook en met name of ze dat ook minder discriminerend doen dan wij – maar daarover worden geen mededelingen nodig geacht) worden ontsierd door de beginhoofdstukken en door een tweetal wel bijzonder zoetsappige slothoofdstukken. Zo wordt het nooit wat.
Willem Buiter meldt (op de achterflap): ‘De Grote Recessie moet gelezen worden door iedere Nederlander, als een vorm van burgerplicht.’ Plichtsgetrouw als ik ben heb ik het boek gelezen. Nu weet ik ook niet meer wat burgerplicht is. Toonaangevende economen, het zou niet moeten mogen.
5 september
=0=
Betrapt
Twaalfhonderd dossiers hebben ze in Rotterdam. Hooligandossiers. We weten jullie te vinden. Als je er was, daar in Hoek van Holland, dan nemen we je te grazen. Jullie hebben het gedaan en jullie zullen boeten. Ziek zijn jullie, tuig zijn jullie, hyena’s zijn jullie. Jullie zijn betrapt. Harde taal, gisteren in de gemeenteraad van Rotterdam. De hoofdrol was voor Pastors, de man van de partij die Rotterdam veilig zou maken. Sterker nog, daar grote successen in heeft geboekt. Op papier dan want van de bewoners waren er niet veel overgebleven die de leefbaren op dit punt nog geloofden.
Het was zijn uur, het uur van Pastors. Hij genoot. Het is net alsof de man er gestaag beter in wordt Rotterdamser dan de Rotterdammers te spreken. De burgemeester kreeg een gele kaart van hem. Een gele kaart? Wat is dat, behalve ouwejongenskrentenbrood? Pastors legde uit: een gele kaart is nog geen rode kaart want die houdt hij nog even op zak. Pastors is de scheidsrechter van de Rotterdamse gemeenteraad. Alsof de aanvoerder van PSV of Ajax of wat dan ook de scheidsrechter het fluitje afpakt en zegt, we doe het zelf wel. Daarin, in die claim, zat de hoon van de man en niemand die er op inging. Hooligangedrag van Pastors, dat is het. Met hetzelfde effect. De rest raakt geïntimideerd. Net als voetbal allemaal, met tal van voorbeschouwingen in de media en vraaggesprekjes achteraf. Hij was er weer helemaal, Marco. Je kon zien dat hij zo’n shot hard nodig had. Ook hij betrapt. Nou, graag. Media-aandacht is de beste partydrug. Of verklap ik nu het partijgeheim?
De burgemeester speelde helemaal mee. Met een nederigheid die onaangenaam was om te zien probeerde hij verantwoording af te leggen door de verantwoordelijkheid te verplaatsen naar hooligans. Een schrille toon en volstrekt lege uitspraken die overigens dankbaar door de raad werden aanvaard, overgenomen en aangedikt. Spierballentaal. Wat als een paar die jongens via foto’s en filmpjes worden aangewezen: jij was in Hoek van Holland? Dat waren er wel meer, de bewuste avond. Is aanwezigheid genoeg voor schuld? Is aanwezigheid plus bekend zijn als hooligan genoeg voor schuld?
Het zou best die kant op kunnen gaan. Een rechter zal, dat mag ik hopen, er niet kapot van zijn. Aannemelijkheid van aanwezigheid: groot; bewijs van daderschap: nihil. Zouden ze dat in de Rotterdamse raad niet weten?
Natuurlijk weten ze dat wel. Het is een moeilijk vak, de verantwoording nemen en tegelijkertijd de verantwoordelijkheid ontlopen. Met veel vallen en opstaan hebben tal van bestuurders inmiddels wel begrepen hoe je dat spel speelt. Afhankelijk van de situatie wordt een rotte appel ontdekt, of een zwakke schakel, of een onbetrouwbare wereld, of een combinatie, of niets van dat alles maar wel met het onveranderlijke motto dat we ervan gaan leren. Het klopt ook altijd want altijd is er wel iets gebeurd dat beter had gekund. En zo hou je de organisatie uit de wind want stel je voor dat we behalve op papier zouden moeten uitleggen hoe in het echie beslissingen worden genomen. Dat zou geen organisatie overleven en zeker de organisatie van de Rotterdamse politiek niet.
Het gat tussen verantwoording en verantwoordelijkheid is helemaal geen gat. Het is een leermoment.
4 september
=0=
Discretionair
En overigens hadden de inspecteurs discretionaire bevoegdheden waar ik als inspecteur-generaal ook niet aan kon komen. Aldus Herre Kingma, gisterochtend op radio 1. Interessante man. Zou hij niet hebben willen weten waarin die discretie bestond en wat er mee werd uitgespookt? Kennelijk niet. In een eerder leven was Kingma ook nog voorzitter van de Landelijke Specialistenvereniging en oprichter en voorzitter van de Orde van Medisch Specialisten. En hoogleraar. Nu is hij voorzitter van de raad van bestuur van de ziekenhuisgroep Medisch Spectrum Twente (MST). Hij kent de medische wereld werkelijk van alle kanten.
Zijn rol als inspecteur-generaal is de meest interessante. Hij was dat van 2000-2006, dus deels in de periode van disfunctioneren van een neuroloog van MST. Die heeft z’n onheil van 1992 tot eind 2003 mogen bedrijven. Daarna is de man op ziekteverlof gezonden, met behoud van salaris tot aan vervroegde pensionering (ik ontleen dit aan het onderzoeksrapport van de commissie Lemstra over MST, gisteren vrijgegeven en getiteld “En waar was de patiënt…?; rapport over het (dis)functioneren van een medisch specialist en zijn omgeving”). Daar doet de commissie verder geen uitspraken over. Betaald onvrijwillig verlof tot aan je pensioen, zouden sommige patiënten van de neuroloog daar niet eerder voor in aanmerking zijn gekomen? Er lopen claimzaken van gedupeerden; we moeten maar hopen dat de raad van bestuur van MST aan verdelende rechtvaardigheid doet. Niet dat ze dat naar de gedupeerde patiënten toe van plan zijn, nu. Terwijl MST makkelijk met geld is. Was. Een patiënte die had geklaagd werd afgekocht met 15.000 euro, op voorwaarde dat ze de kwestie geheim zou houden.
Bestuur en management hebben gefaald. Klachten van collega’s werden niet serieus genomen. Het zou door de slechte onderlinge verhoudingen gekomen zijn. Pas toen de neuroloog medicijnen begon te ontvreemden werd ingegrepen. Niet omdat men daarvan iets vreesde voor de patiënten maar omdat men vond dat de neuroloog z’n eigen verslaving maar op andere wijze en op eigen kosten moest regelen. Dat ook de patiënten met foute receptuur werden opgeknapt legde geen gewicht in de schaal. Niet op gelet want dat doen artsen toch niet? Het staat er allemaal. Dat slechte arbeidsverhoudingen niet altijd een kwestie van humeur zijn maar soms ook van professioneel wangedrag, het ziekenhuis kwam niet op de gedachte. De inspectie evenmin.
Er was een Medisch Stafbestuur. Dat deed alsof z’n neus bloedde. Niet best, maar wat wil je ook, gelet op het feit dat pas nu, via het rapport Lemstra, wordt voorgesteld een functie ‘medisch manager’ in te stellen, ‘met omschreven verantwoordelijkheden en bevoegdheden’? Dat pas nu om een vorm van intercollegiale toetsing wordt gevraagd “waarbij ook patiëntendossiers worden beoordeeld”? Dat pas nu wordt aanbevolen de “verantwoordelijkheidsverdeling tussen RvB en medici voor kwaliteit” te “expliciteren”? Het staat er allemaal en het is ongelofelijk. Zo ongeveer alle denkbare conflictstof (de stof die je moet regelen voordat het tot conflicten leidt en dus noodzaakt tot regelingen die je in staat stellen in conflicten te beslissen) is ongeregeld gehouden. Uiteraard, de verzekeraars zijn met de DBC’s bediend. Met de vrijgegeven behandelingen kan een ziekenhuis ook de markt op. Ook mooi. Alleen de patiënt, nee die was even vergeten omdat die toch in goede handen was van de behandelende artsen. Het geeft te denken, gegeven de stammenstrijd tussen managers, bestuurders en professionals en de territoirgevechten tussen professies. Blijkbaar heeft men gedacht dat het zich allemaal wel vanzelf zou regelen. Het lijkt de bankwereld wel. De overeenkomsten in organisatie (de wanorde in de beslissingen wie wanneer waarover gaat) zouden wel eens groter kunnen zijn dan de verschillen. De klant, respectievelijk de patiënt, komt weer centraal te staan. Waarom? Omdat dat zo hoort. Dat heeft men geleerd op cursus. Hoeveel van de bestuurders en managers dezelfde cursussen hebben gehad en dus moeiteloos dezelfde woorden produceren en dezelfde dingen belangrijker vinden dan andere dezelfde dingen? Zou te onderzoeken zijn. Maar is niet onderzocht. In welke mate het MST ‘bedrijfsmatig’ is geworden, ik zou het best willen weten.
Het is niet bekeken. Wat we weten is dat men wel heel discreet is geweest in de vrijheden der discretionaire bevoegdheden. Zo discreet dat er van verantwoordelijkheid geen enkele sprake meer was. Tot aan de inspecteur-generaal van de gezondheidszorg aan toe.
3 september
=0=
Samen
Het hoofd van het Britse pendant van de AFM heeft vorige week voorgesteld een kleine belasting op financiële transacties te overwegen. Dat wordt, naar de geestelijk vader ervan, de Tobin belasting genoemd. Tobin dacht zo een fonds te kunnen creëren voor ontwikkelingshulp. Het is nooit serieus genomen hoewel bij ons Arie van der Zwan al enkele jaren geleden een lans brak voor zo’n belasting. Dat had toen nog niets te maken met de financiële crisis. Het had te maken met de enorme onrust op financiële markten; per dag verschoven miljarden van de ene plek naar de andere, van het ene fonds na het andere, tegen de ene munt of de andere. Het was gratis, dus wat hield je tegen. Daarom, een kleine belasting zou meer rust brengen. Bovendien, zo redeneerde ook Van der Zwan, is het raar dat we overal transactiebelastingen op betalen (BTW) en dat uitgerekend de sector waar de grootste bedragen over tafel gaan helemaal vrijgesteld is.
Het tekent de verhoudingen. Dat het voorstel uit Engeland komt is daarom opmerkelijk. De City trekt daar al decennia lang aan de touwtjes en dat Brown tot dusver z’n mond houdt over de kwestie zegt genoeg. Wel heeft Brown, in reactie op uitspraken van Sarkozy en Merkel, laten weten dat we niet te hard moeten lopen in het beteugelen van de financiële sector. Aanbevelingen zijn mooi, maatregelen draven door. Daar kan de lokale AFM het mee doen, al geeft het hoop dat er daar in elk geval nog wat wordt voorgesteld. Toegegeven, ook onze AFM heeft na enig wachten gereageerd op het rapport van de bankencommissie Maas en voorgesteld beloningen niet langer te koppelen aan de omvang van een transactie maar aan de tijd en expertise die nodig waren om de transactie tot stand te brengen. Het is niet snel geweest, maar het is wat. Het is zelfs zo veel dat het politiek op een oorverdovende stilte heeft mogen rekenen.
Interessant was mevrouw Merkel. In de eerste plaats zei ze dat samenwerking van de G20 mooi zou zijn maar dat Duitsland het daar niet van zou laten afhangen. Dat geldt overigens ook voor Sarkozy. Ze voegde er nog wat aan toe want ze had het niet over de belangen van de economie maar over de economische belangen van de grote industriestaten. Dat is het punt: de verhouding tussen reële en financiële economie is doorgeschoten ten gunste van de laatste en Merkel wil daar in interveniëren. Daar zal ze Brown niet in meekrijgen en Obama ook niet.
Gelet op de passiviteit van Bos kunnen we voorspellen dat ook die niet zal meegaan in de plannen van Merkel en Sarkozy. Ik zag hem gisteren op de tv. Hij is voor samen. Niet zelfstandig, stel je voor. Niet met Merkel en Sarkozy alleen maar met z’n allen. Z’n allen zal niet thuis geven.
In Nederland worden we onophoudelijk afgescheept met geneuzel over moraal. De hunne dan, die van de bankiers. Daar zal geen verandering in komen. Het moet vooral blijven zoals het was. Maar dan netter. Geen gegraai meer. Gewoon nemen. De schrik zal de bankiers om het hart slaan.
2 september
=0=
Hoger
Het lijkt heel eenvoudig wat Plasterk wil: ons binaire stelsel van hoger onderwijs tegen het licht houden. Bijvoorbeeld door het te vergelijken met stelsels elders. Hij noemde Californië; twee soorten colleges, met opleidingen van twee respectievelijk vier jaar en twee soorten universiteiten, waarvan er slechts één onderzoeksgericht is. De idee is om het door de universiteiten hier zelf om zeep geholpen onderscheid tussen beroepsopleidingen en academische opleidingen, als gevolg waarvan het onderscheid met het HBO niet altijd even duidelijk meer is, institutioneel op een andere manier vorm te geven dan we nu kennen. Je zou het een onderdeel van het slotstuk van de invoering van de BaMa certificering kunnen noemen. We zullen maar aannemen dat het curieuze verschil tussen een driejarige universitaire bachelor en een vierjarige HBO bachelor tevens onder het vergrootglas zal worden gelegd. Ook hier meer differentiatie? Of, goed Nederlands, meer nivellering? Dat wordt nog spannend want differentiëren betekent, in het Amerikaanse geval, dat niet het diploma telt of de opleiding, maar de plek waar je een diploma hebt verworven, en nivelleren heeft bij ons tot dusver altijd naar beneden nivelleren betekend. Zou een opleiding naar hetzelfde diploma op de ene plek duurder mogen worden dan op de andere? Zou het überhaupt wat mogen kosten?
Plasterk wil, als ik zijn korte toespraak bij de opening van het academisch jaar erbij neem, het hoger onderwijs meer differentiëren omdat ook de vragers van onderwijs steeds meer gedifferentieerd zijn. Niet iedereen komt voor de wetenschap, niet iedereen wil het complete pakket, niet iedereen weet aan het begin al wat de beste specialisatie is. Wat bredere en wat meer beginjaren en dan pas de echte keuze, voor meer, voor een baan, voor meer en een betere baan, voor meer en eventueel ook nog onderzoek. Zoiets. Nog mooier zou zijn als het allemaal een sausje van permanente educatie zou krijgen (nog betere toegankelijkheid dus) maar daar heb ik de minister niet over gehoord. Wat niet is kan komen?
De Tweede Kamer weet het nu al. Het is niet nodig. Potsierlijk is het CDA dat de minister verwijt al lang te weten wat er uit het door hem voorgestelde onderzoek moet rollen. Nee, dan de Tweede Kamer die de gewoonte heeft geadopteerd onderzoek uit te laten voeren waar zelfs in de vraagstelling de conclusie al opgesloten is, en die, als het alsnog tegenvalt, het onderzoek de schuld geeft. Of de relatie van een ministerie met een onderzoeksinstituut. Of het onderzoeksinstituut alleen. Of alles bij elkaar. Als de Kamer tevreden is met een onderzoek, pas dan is het zaak eens goed naar het onderzoek te kijken; maar zo werkt het niet.
Het gaat om de onderzoeksvraag. Eindelijk zou kunnen blijken wat het voordeel is van een minister die zelf gepokt en gemazeld is in het onderzoek. Wat de minister gisteren vertelde kan nog alle kanten op en betere garantie op een overbodig rapport van een onderzoekscommissie is er niet. Ik hoop dat de minister niet zozeer al weet wat het onderzoek moet opleveren maar welke vraagstelling tot een zinnig onderzoek kan leiden. Een vraagstelling bijvoorbeeld die duidelijk maakt dat met ‘hoger’ een hoger niveau van het gehele stelsel wordt bedoeld en niet alleen een groter verschil met lager. Dat is helemaal nog niet zo eenvoudig uit te zoeken maar als het lukt zou het zomaar wat op kunnen leveren. Misschien is het dat wat de Tweede Kamer vreest. Op voorhand.
1 september
=0=