DAGBOEKHOUDER
Aantekeningen van een ongeduldige toeschouwer

Ton Korver

Amsterdam 2016

Ga naar Archief:
2007–2008–2009–2010–2011–
2012–2013–2014–2015–2016-2017


Om naar het begin van de pagina te gaan: klik op =0=


December

Alledaags

Primair onthutsend

Papegaai

In feite

Wegkomen

Bijgeloof

Subcultuur

Represaille

Winnen


November

Achtertuin

Benoemd

Vanzelfsprekend

Bestwil

Oplichten

Richting

Temmen

Ego

Teken

Tijdperk

Betreurenswaardig

Verstand

Communisme

Pesten

Eenvoud


Oktober

Te veel

Pikorde

Popdem

Gezellig

Ontwerp

Bijsluiter

Vastklampen

Overwoekerd

Voltooid

Een hiërarchie

Geschiedenis

Toeval bestaat niet

Nuttige idioten

Verschuldigd

Dromen

Zwarte doos

Irrelevant

Netjes

Ervaring


September

Zwarte gaten

Loos alarm

Gebruikswaarde

Oculair

Brokkenpiloot

Pech

Omslag

Nee vandaag

Album

Gezelschap

Foto's

Barsten in de spiegel

Hoek

Als de lamp uitgaat

Stampvoetend

Glimlach

Differentiëring

 

 

 


Maxima Moralia
 
Dat had ook de titel kunnen zijn van dit bundeltje aantekeningen. Maar ik wil niet overdrijven. Zo dicht op de huid zitten me de sketches hieronder nu ook weer niet. Ze gaan over dingen die me bezighouden en waar soms de handen van jeuken. Dat is nog niet hetzelfde als het ‘verzonken in ervaring’ dat de Minima Moralia van Adorno als keurmerk heeft. Je moet afstand weten te bewaren. Dat geldt voor de politiek – die karakterlozer wordt met elke nieuwe stap om vooral dicht bij de burger te blijven – en het geldt voor mij.

Niettemin, het kan altijd beter. En dat is een tweede verschil tussen mij en het inspirerende voorbeeld van Adorno. Er is geen goed leven in het slechte is een dictum dat nog uitgaat van een herkenbaar onderscheid tussen goed en kwaad. Daaruit vloeit het oordeel voort. Inmiddels twijfelen we ook daaraan. Dat is geen reden tot wanhoop. Eerder het omgekeerde. Twijfel is, met de gave ons te kunnen vergissen, de opmaat voor schaven en beschaven. Dat wordt makkelijk vergeten, en hoe drukker we het hebben hoe makkelijker. Ik ben aan diezelfde drukte gebonden. Vandaar het ongeduld, gekoppeld aan de afstand die ik met de woorden ‘aantekeningen’ en ‘toeschouwer’ verbind en het voorbijgaande dat meeklinkt in de titel waar ik uiteindelijk voor heb gekozen: dagboekhouder.

 


FiB
tijdschrift Filosofie in Bedrijf

Archief

Dagboekhouder 55
november - december 2016

Dagboekhouder 54
september - oktober 2016

Dagboekhouder 53
juli - augustus 2016

Dagboekhouder 52
mei - juni 2016

Dagboekhouder 51
maart - april 2016


Dagboekhouder 50
januari - februari 2016

Dagboekhouder 49
november-december 2015

Dagboekhouder 48
september-oktober 2015

Dagboekhouder 47
juli - augustus 2015

Dagboekhouder 46
mei - juni 2015

Dagboekhouder 45
maart - april 2015

Dagboekhouder 44
januari - februari 2015

Dagboekhouder 43
november - december 2014

Dagboekhouder 42
september - oktober 2014

Dagboekhouder 41
juli - augustus 2014

Dagboekhouder 40
mei - juni 2014

Dagboekhouder 39
maart - april 2014

Dagboekhouder 38
januari - februari 2014

Dagboekhouder 37
november - december 2013

Dagboekhouder 36
september - oktober 2013

Dagboekhouder 35
juli - augustus 2013

Dagboekhouder 34
mei - juni 2013

Dagboekhouder 33
maart - april 2013

Dagboekhouder 32
januari - februari 2013

Dagboekhouder 31
november - december 2012

Dagboekhouder 30
september - oktober 2012

Dagboekhouder 29
juli - augustus 2012

Dagboekhouder 28
mei - juni 2012

Dagboekhouder 27
maart - april 2012

Dagboekhouder 26
januari - februari 2012

Dagboekhouder 25
november - december 2011

Dagboekhouder 24
september - oktober 2011

Dagboekhouder 23
juli - augustus 2011

Dagboekhouder 22
mei - juni 2011

Dagboekhouder 21
maart - april 2011

Dagboekhouder 20
januari - februari 2011

Dagboekhouder 19
november - december 2010

Dagboekhouder 18
september - oktober 2010

Dagboekhouder 17
juli - augustus 2010

Dagboekhouder 16
mei - juni 2010

Dagboekhouder 15
maart - april 2010

Dagboekhouder 14
januari - februari 2010

Dagboekhouder 13
november - december 2009

Dagboekhouder 12
september - oktober 2009

Dagboekhouder 11
juli - augustus 2009

Dagboekhouder 10
mei - juni 2009

Dagboekhouder 9
maart - april 2009

Dagboekhouder 8
januari - februari 2009

Dagboekhouder 7
november - december 2008

Dagboekhouder 6
augustus - oktober 2008

Dagboekhouder 5
april - juli 2008

Dagboekhouder 4
januari - maart 2008

Dagboekhouder 3
augustus - december 2007

Dagboekhouder 2
mei - juli 2007

Dagboekhouder 1
januari - april 2007

 

Held

Een rechter uit Almelo is op de vingers getikt vanwege een tweet naar aanleiding van de verkiezing van Wilders tot politicus van het jaar. Je weet wel, zo’n nepverkiezing waarmee de nationale publieke omroep denkt iets leuks voor de mensen te kunnen betekenen.

Gisteravond zag ik ook nog presentator Mariëlle Tweebeeke een nieuwsitem over de aanslag in Berlijn compleet verprutsen door gedurig in te breken in de uitleg van Beatrice de Graaf. De Graaf slaagde erin nuances aan te brengen en relaties te leggen en dat werd Tweebeke te veel. Zij wou woede, tranen, wraakzucht, onbegrip, ongerustheid en onrust en mevrouw De Graaf bracht rust, relativering, en analyse. Hoe is het toch mogelijk dat de NPO met feilloze precisie dwaallichten weet te recruteren?

De tweet van de rechter bestond uit één woord: knettergek. Dat had ze niet moeten doen. Het was ‘misplaatst’ twitterden haar superieuren die, alleen vanweg het gebruik van Twitter, daarmee direct te kennen gaven dat ze ook niet van gisteren zijn en liever per veroordeling dan via beoordeling te werk gaan. Maar raar is het. Politici mogen alles, rechters mogen niets en bij elkaar noemen we dat vrijheid van meningsuiting, de vrijheid die we tot elke prijs moeten verdedigen. Zelfs humor mag een rechter niet ventileren. Het zijn bijzondere tijden. Niet dat ik verwacht dat de verdedigers van het vrije woord zullen opspringen om deze rechter haar rechten te geven, zo gaat dat niet. Ik denk dat nogal wat verdedigers van het vrije woord alleen hun eigen vrijheid verdedigen en dat hen het vrije woord voor iedereen aan hun komt geroest zal zijn.

We weten dat Wilders voor Anders Breivik een held is. Anders Breivik is een man met liters bloed aan zijn handen en hij deelt met Wilders de gedachten van Wilders die hem bijzonder inspireren. Heeft Wilders daarom ook bloed aan zijn handen? Nee, zou ik zeggen. Ik vind de gedachten van Wilders weerzinwekkend en ik vind in Breivik een voorbeeld van een man die niet alleen weerzinwekkend denkt maar ook weerzinwekkend doet – en toch is alleen Breivik verantwoordelijk voor Breivik. Dus ik zeg nee maar Wilders zou ja moeten zeggen, als hij althans nog enigszins hecht aan de consistentie die fanaten altijd hoog in het vaandel dragen.

Hij zei ook ja, met foto en al. Alleen, hij verwisselde de foto van zichzelf met de foto van Angela Merkel – met bebloede handen. Wilders die zich achter Merkel verschuilt: kenmerkend voor de man die nergens verantwoordelijkheid voor neemt. En knettergek, dat ook. Dat zeker.

21 december 2016

=0=

 

Alledaags

Toen ik in de documentaire van Sunny Bergman, gisteravond uitgezonden op NPO2, Philomena Essed voorbij zag komen ben ik direct gestopt met kijken. Philomena Essed! Banaler en geborneerder komen ze niet. Ze gebruikte een omschrijving van alledaags racisme waarvan Bergman onmiddellijk de absurditeit had moeten inzien, gelet op de titel van haar documentaire: wit is ook een kleur.

Bergman zag het niet in. Wat is alledaags racisme? ‘Als ik van alledaags racisme spreek heeft dat betrekking op de verschillende typen en uitingsvormen van racisme die etnische groepen ervaren in de alledaagse omgang met (leden van) de meermachtige (witte) groep. Alledaags racisme wordt dus gedefinieerd vanuit de perceptie van mensen van kleur, degenen die het racisme ondervinden’ (Philomena Essed, Alledaags Racisme. Feministische Uitgeverij Sara, n.p. 1984: 43). In haar zeven jaar later verschenen proefschrift (Inzicht in alledaags racisme. Houten, uitgeverij Spectrum 1991) is het niet anders. Daarna hield ze in Nederland voor gezien en reisde af naar het Mekka van het racisme, en dat was, gegeven de val van de officiële apartheid, opnieuw de VS.

Nu wit na jaren anticracistische strijd eindelijk als kleur erkend is – daarvoor moeten we ons blanke label inleveren maar ja, voor niets gaat de zon op – kunnen we het, onder ons, eindelijk eens hebben over de vele racistische beledigingen en toespelingen die dagelijks over ons, lijkbleke grauwe lakens, worden uitgestort. Bleekscheet is nog wel de minste in de lange rij van scheldwoorden met kleurloosheid als gemeenschappelijk kenmerk. Alsof we, duivels nog aan toe, geen schaduw hebben!

Ik zou overigens liever onze zegeningen tellen dan onze wonden likken want zeg nou zelf, nu racisme van een kenmerk, een de racist aanklevend stigma, dat het bij de belachelijke Essed was, geëmancipeerd is tot een relatie tussen kleuren, met de kleur als onderscheidend kenmerk en als steen des aanstoots ineen – nu en nu pas kunnen we het eindelijk over ras hebben. Vijftig tinten grijs, vijftig tinten zwart (mevrouw Essed is niet alleen mooi maar ook nog eens licht getint en heeft daarmee in de visie van Bergman al twee voorrechten), vijftig tinten wit en nog vele, vele andere tinten, te veel om op te noemen. Hoe de kleurenblinden zich in al dit raciale geweld staande moeten houden weet ik niet. Ik ben kleurenblind en het klopt, ik ben het spoor compleet bijster. Niettemin, als wetenschappelijk onomstreden begrip hebben we dan wel al lang afscheid genomen van ras (de mensen die dat niet hebben meegekregen zijn de echte racisten), maar als fiche in het taalspel van racisme is ras een onontbeerlijker kaart dan ooit.

Maar het spel kan niet zonder omwegen beginnen. Zo lang SCP, CBS en nog wel meer ambtelijke beleidsgerichte organisaties, mensen die in Nederland zijn geboren, in Nederland zijn schoolgegaan, een Nederlands paspoort hebben, als ‘niet-westers’ blijven aanduiden zou ik wel weten waar ik moest beginnen om alledaags racisme aan te pakken. Zo moeilijk is het toch niet om Nederlandse mensen die in Nederland zijn geboren en getogen, een Nederlandse afkomst toe te rekenen, net zoals ze afkomstig zijn uit Amsterdam en niet uit Rabat? Ik weet het, voor de Nederlandse beleidswereld is het nog een brug te ver. Tot dusver.

Misschien dat we daar eens wat aan zouden moeten doen. Dan kunnen we misschien ooit het zo noodzakelijke racismedebat voeren. Gek, dat Sunny Bergman uitgerekend op dit idee niet is gekomen.

19 december 2016

=0=



Primair onthutsend

Als ik mezelf de vraag stel wie me het meest tegenstaat in de PvdA dan zou ik zeggen dat die eer Jeroen Dijsselbloem toekomt, op korte afstand gevolgd door Lodewijk Asscher. Asscher gaat een verkiezingscampagne in waarin hij nu al het het paard achter de wagen heeft gespannen. Dat neemt niet in. Nu al: Asscher wil de arbeidsmigratie aanpakken; hij had de kapitaalmigratie moeten willen aanpakken, de financiële deregulering dus en de verpestende invloed daarvan op het gehele politieke landschap in Nederland en daarbuiten. Dat Asscher dan ook nog vergeet dat het weinig zin heeft migranten, als ze dan toch hier komen, loonbelasting en premies te laten betalen terwijl de deur naar het zzp-schap wijd open staat is een beetje zielig. Maar goed, daar kom ik nog wel eens op terug. Eerst Dijsselbloem.

In een interview in het FD van 10 december 2016 wordt Dijsselbloem, naar aanleiding van een eerdere kanttekening van hem over het populisme, de volgende vraag voorgelegd: ‘Is de opmars van het populisme niet eerder het gevolg van mondialisering, vrijhandel, nieuwe technologie en vreemdelingenangst?’ Dijsselbloem antwoordt als volgt: ‘[h]et is primair de bankensector. Al ben ik wel vatbaar voor uw eerdere argument dat de bankensector niet in isolement is gegroeid maar in een maatschappelijke context waarin iedereen heeft geprofiteerd van de groei van deze sector.’ Dat het exact dit ‘iedereen’ is dat door steeds meer mensen, populistisch of niet, als de grote leugen van de neoliberaal wordt gezien ontgaat Dijsselbloem. Een rechtgeaard neoliberaal is iemand die de inconsistentie van zijn eigen uitspraken niet hoort. Dijsselbloem is een rechtgeaard neoliberaal.

Het bleef niet onweersproken. FD-columnist Ferdinand Grapperhaus schreef een ‘open brief’ aan Dijsselbloem en meldde daarin: ‘[i]k ben het niet met U eens. Het populisme is opgekomen omdat er al twee decennia een maatschappelijke onthechting gaande is. De onderste laag van de samenleving, vijftien procent van onze bevolking, is als enige, sinds 2005, stil blijven staan in een tijd van welvaartstoename en megagrote technologische vooruitgang’. De hoofdredactie van het FD sloot zich hierbij aan: ‘[d]aarmee gaat Dijsselbloem een paar stappen te ver. Ten eerste kwam het populisme in Nederland op onder Pim Fortuyn, ver voor de financiële crisis. Ten tweede lijkt globalisering, inclusief banenverlies door verhuizende multinationals en inclusief de komst van tal van migranten, toch echt de belangrijkste drijfveer van het volkse ongenoegen.’ Het ‘volkse ongenoegen’, het FD blijft toch een krant van de ‘elite’. Je hebt mensen die zich op het ‘volk’ beroepen en die werden vroeger volksmenners genoemd en vandaag populisten. De grootste vergissing van de ‘elite’ is de opwaardering van hun tegenvoeters van volksmenners tot populisten. Ik vind dat de elite het aan haar eigen stand verplicht is de dingen bij hun naam te noemen, ze metaforisch correct te ‘benoemen’ en dan zijn populisten zelden populisten en altijd volksmenners. Noem Trump een populist en je zou voor gek moeten staan – het tekent de schijterigheid van de elite (die daarom ook geen elite is want dat is veel te veel eer) dat de leden van de elite het volksmennerswoord niet durven gebruiken. Ze minachten liever het gemende volk dan de volksmenner. Hillary Clinton staat er model voor.

Trump heeft geen beleidsagenda, behalve alle bekende beleid aan te vallen en tot belediging van het volk te verklaren. Daarin wijkt hij inderdaad niet af van Fortuyn en Wilders – en wel van tal van populisten, zoals we die vinden bij bijvoorbeeld de 5-sterren beweging in Italië, Podemos in Spanje en, aanvankelijk, Syriza in Griekenland, bewegingen die een type populisme uitdragen van anarchistische en socialistische signatuur, een signatuur waar Dijsselbloem van gruwt en waartegen hij als voorzitter van de Eurogroep beleid heeft ingezet – met desastreuze gevolgen voor de grote meerderheid van de Grieken. Ik althans zou denken dat het populisme van links en – om andere redenen maar niettemin – van rechts is een effect is van het beleid van monetaire en financiële autoriteiten en het is dus ook een effect van het beleid van Jeroen Dijsselbloem. Het populisme is niet zozeer sociaal en economisch, het populisme is het politieke kind van de politiek. Zo lang politici daar omheen draaien blijft het populisme gouden dagen beleven.

De reactie van Dijsselbloem is opmerkelijk. In zijn reactie speelt het beleid geen enkele rol, alleen de perceptie ervan wordt invloed toegerekend. Dat is natuurlijk typisch Nederlandse politiek: je achter de perceptie van anderen verstoppen om je eigen bijdrage aan een probleem te verdoezelen. In plaats van ‘is er sprake van discriminatie’ het deuntje van ‘voelt u zich gediscrimineerd?’ Bij Dijsselbloem ziet dat er zo uit: ‘[w]aarom zouden financiële crises tot toenemende steun voor populisme kunnen leiden? Ook hier biedt de academische literatuur een aantal inzichten. Eén mogelijke verklaring is dat financiële crises, meer dan andere typen recessies, door kiezers worden gezien als het gevolg van problemen die rechtstreeks toe te rekenen zijn aan falend beleid of vriendjespolitiek.’

De politicus heeft inzichten, die worden aangereikt door de academische literatuur, de literatuur van experts voor andere experts en zodra het gaat om de academie en de moderne variant ervan die we in de expert belichaamd zien dan weten we één ding zeker: als het goed is bieden inzichten geen zekerheden, zijn alle inzichten omstreden en zijn alle politici verdacht die met die inzichten aan de haal gaan om zichzelf uit de wind te houden. Om welke inzichten het gaat? Dijsselbloem verwijst in het bijzonder naar een studie van vorig jaar, een onderzoek naar de politieke gevolgen van grote financiële calamiteiten. Die studie heb ik er even op nageslagen (M. Funke, M. Schularick, C. Trebesch, Politics in the Slump: Polarization and Extremism after Finanacial Crises, 1870-2014, n.p., September 23, 2015). Nu, om een lang verhaal kort te maken (en ons bijvoorbeeld niet te hoeven bezighouden met de New Deal in de VS ten tijde van de grootste financiële crisis ooit), de onderzoekers zien niet de crisis zelf, noch de ‘bankensector’, als aanjagers van polarisatie en extremisme, ze leggen de verantwoordelijkheid daarvoor bij het beleid (en ja, zo krijgen de senatoren Glass en Steagall, net als hun president Roosevelt, nogmaals een welverdiende pluim op de hoed). De onderzoekers wijzen daarbij in het bijzonder op de cruciale rol van beleidsonzekerheid en zij doelen daarmee op de onzekerheid van beleidsmakers zelf, op Jeroen dus, en niet op de boze witte man die er tabak van heeft. Dat hebben we gezien. Beleidsmakers die aanvankelijk hoog van de toren blazen en vervolgens niets anders weten te verzinnen dan de financiële sector te beschermen, beleidsmakers die geen flauw idee hebben wat hun interventies aan helends kunnen genereren, die dus onzeker zijn over de gevolgen van hun beleid en die die onzekerheid niet durven toegeven maar overschreeuwen met neoliberale TINA-retoriek.

Dan heb je niet eens meer een volksmenner nodig om de mensen op de kast te krijgen. Beleidsonzekerheid die uitmondt in de ontkenning ervan ondermijnt elk vertrouwen in de politieke instituties en in hun vertegenwoordigers. Dijsselbloems reactie is onthutsend, ik mag wel zeggen primair onthutsend. Jeroen Dijsselbloem staat me tegen.


17 december 2016


Papegaai

In zijn Volkskrant column voorspelt Bert Wagendorp dat ook zijn krant nepnieuws zal publiceren, om dat eventueel achteraf te betreuren. Nieuws is nieuws, is het argument. Het staat er letterlijk: want het is nieuws. Nepnieuws is nieuws en een redactie is er, blijkbaar, niet voor om vooraf te controleren of we genept worden. En als een redactie daar niet voor is, dan is een redacteur er ook niet voor, laat staan een columnist. Nepnieuws kun je alleen achteraf van nieuws onderscheiden. Waarom alleen achteraf? Omdat we het ons niet kunnen permitteren het vooraf te doen. Kost te veel tijd en inmiddels is de concurrent er al mee aan de haal gegaan.

Nepnieuws in deze zieke redenering is eerst nieuws en pas eventueel, en op een tijdtsip dat de schade al is aangericht, is het nep. Een werkelijk fabuleuze dubbelzinnigheid waarmee Wagendorp en passant en vrijwel achteloos aangeeft wat het grootste gevaar van nepnieuws is. Het grootste gevaar van nepnieuws is niet de bron en evenmin de inhoud, het zijn de media die elkaar klakkeloos nabauwen. Media zijn kopieermachines en journalisten zijn hun papegaaien. De moeilijkheid van het bestrijden van nepnieuws moeten we zoeken in media die tijdwinst belangrijker vinden dan zakelijke accuratesse. En dan maar klagen over het tanende gezag van je krant. Het mocht wat.

‘Conservatief en onvoorspelbaar’ is de titel van het commentaar over de regeringsploeg van Trump, in dagblad Trouw, vandaag. Dat lees ik vaker, dat de mensen van Trump ‘conservatief’ zijn. Of ze onvoorspelbaar zijn kan ik niet beoordelen (ik dacht altijd dat zakenlieden bij uitstek voorspelbaar waren, misschien wel juist als ze het onderling niet eens kunnen worden), maar dat ze conservatief zijn is een gotspe. De aanduiding is een klassiek voorbeeld van nepnieuws en dan weten we dat de heren en dames journalisten elkaar zullen napraten en voor je het weet ligt het oordeel vast: Trump heeft een conservatieve regeringsploeg, een conservatieve ‘administratie’. Van enige conservatisme heb ik nog geen enkel spoor aangetroffen in de berichtgeving, van min of meer uitbundige reactionaire standpunten vind ik daarentegen des te meer sporen.

Dat Trump c.s. het verschil niet kennen en dat het hen verder ook worst zal wezen wil ik wel aannemen maar dat redacteur Martijn Roessingh van dagblad Trouw en columnist Wagendorp van dagblad de Volkskrant het verschil niet zouden kennen wil er bij mij niet in. Er is – Theodor Holman, Paul Cliteur, letten jullie wel op? – onmiskenbaar sprake van meel in de mond als gevolg waarvan we onze oren niet meer durven geloven en er is onmiskenbaar sprake van zelfcensuur als gevolg waarvan wij in de positie worden gedwongen alle nieuws als nepnieuws te beschouwen. Tot nader order en dan nog willen we weten wie de order uitvaardigt.

Wagendorp is een geweldige columnist, Martijn Roessingh een meer dan bekwaam redacteur. Dit zijn mensen die van de hoed en de rand weten. Als zelfs zij zo gemakkelijk – ik zou bijna willen zeggen: zo onbewust – meegaan in de napraat van alle praat (waaronder valspraat, lulpraat, wapenpraat, dreigpraat en ja, ook haatpraat) waar blijf ik, arme lezer en beluisteraar van het nieuws, dan? Mijn vraag: gaan ze echt zo gemakkelijk mee of moeten ze, als gevolg van haast en tijdsdruk en de onstilbare honger naar ook eens een scoop, wel mee, een beetje tegenstribbelend, licht spartelend maar toch?

Misschien dat ik gewoon moet besluiten dat nieuw nieuws geen nieuws is en dat ik me voor nieuw nieuws moet afsluiten. Het zal even wennen zijn maar het bespaart de nodige teleurstelling en irritatie. En onrust, die in dit mediatijdperk van ongerustheid niet meer te scheiden is.

15 december 2016

=0=

 

In feite

‘Wilders wordt in feite gestraft voor het feit dat hij in een heel penibele situatie verkeert als doelwit van internationaal terrorisme’. De uitspraak is van Paul Cliteur en representeert een wereldbeeld waarin duistere machten aan de touwtjes trekken. De complotprofessor. Langzamerhand kom ik erachter dat Cliteur en Complot de twee gezichten van de Januskop van een Samenzwering zijn, een Samenzwering die in de ons tot nu toe bekende geschiedenis zijn evenknie nog niet heeft gevonden. In feite, zo zou ik willen zeggen, mogen we onze handen dichtknijpen met een geleerde als Cliteur/Complot. Ja, ik begrijp dat juristen niets met dit ge-orakel kunnen maar het gaat bij het proces Wilders ook helemaal niet om juristerij. Het Avondland zelf is de inzet, Wilders weet, het internationaal terrorisme weet het en Cliteur/Complot weet het. Nu de rest nog.

Ik wou dat de nazi’s de joden hadden uitgescholden, meldt Theodor Holman. Hij meldt dat omdat woorden onschuldig zijn en het spreekwoord al zegt dat schelden geen zeer doet. Ik kan hem geruststellen: de nazi’s hebben de joden uitgescholden. Het heeft de vernietigingskampen niet mogen verhinderen maar dat zal Theodor even zijn ontgaan. Misschien dat de redactie van zijn krant behulpzaam kan zijn? De voormalige verzetskrant Het Parool, waar Holman zijn dagelijke column in schrijft, weet heel goed dat woorden allerminst onschuldig zijn, maar, zo zal Theodor antwoorden, dat was toen, in onaangename tijden en wij leven nu, wij leven in aangenamer tijden die goed zijn omdat we alles mogen zeggen en we mogen dat omdat woorden toch onschuldig zijn. De voormalige verzetskrant wist heel goed dat ten tijde van Weimar-Duitsland de vrijheid van meningsuiting vrijwel onbeperkt was. Het heeft Duitsland niet voor een dictatuur mogen behoeden en men kan dat ook niet eisen van de vrijheid van meningsuiting. Omgekeerd kun je ook niet verordonneren zoals Wilders, Cliteur en Holman doen, dat elke begrenzing van de vrijheid van meningsuiting – bijvoorbeeld door zelfs in het debat erover enige mate van beheersing aan te houden – op zichzelf al het begin van de dictatuur is.

In mijn linkse jaren sprak ik nogal eens over wildgeworden kleinburgers. Flauw, meestal, en zelden in de roos. Maar vandaag heb ik plots weer emplooi voor dat type bewoording. Ik geef toe, Holman is een hol vat, Wilders is onwaardig en Cliteur slaat alles. Hij doet iets dat wordt aangeduid met de titel ‘encyclopedie van de rechtswetenschap’. Je zou denken dat je daar bescheiden van zou worden. Zo niet Cliteur. Die wordt er slechts megalomaan van. In feite, zoals hij zelf zegt.  

11 december 2016

=0=

 

 

Wegkomen

Vice-voorzitter Donner van de Raad van State is van mening dat GeenPeil een bedreiging is voor de rechtsstaat. GeenPeil maakt een farce van de regel dat parlementariërs ‘zonder last’ dienen te spreken en stemmen en wat GeenPeil van plan is, is om uitsluitend op last van de kiezer te stemmen. De parlementariër als levend stemkastje, dat is het beeld dat GeenPeil van zichzelf schetst. Daar moeten we GeenPeil dankbaar voor zijn. Het is de hoogste tijd dat de zaak eens op scherp wordt gezet. We hebben al de Leider die in naam van het Volk spreekt en stemt, dus waarom GeenPeil de bedreiging zou zijn die Wilders kennelijk niet is ontgaat me. Willekeur is willekeur.

Merkwaardig is bovendien dat de het summum van spreken en stemmen op ‘last’, de fractiediscipline, ongenoemd blijft bij Donner, zeker nu gisteren door de Tweede Kamer is besloten de afsplitsingen van fracties het leven zuur te maken, de mensen te bestraffen die het wat al te gortig vonden om zich te blijven voegen in de hen opgedragen last om dit te doen en dat te laten, die zich, ongetwijfeld om hen moverende redenen, plotseling weer hun grondwettelijke taak herinneren. Applaus verdienen ze, en ze oogsten ondank. Het is willekeur.
Zijn ze eindelijk zzp-er geworden en nog of zelfs juist worden ze gestraft door hun voormalige opdrachtgever – die uiteraard ontkent opdrachtgever te zijn. Willekeur is in opmars.

Willekeur, ben ik bang, wordt het nieuwe recht en nergens beter kan ik dat controleren dan aan de hand van het gemier over de wettelijke positie van de zzp-er. Let wel, de zzp-er heeft helemaal geen wettelijke positie, de werknemer heeft die wel en het heeft er alle schijn van dat de Tweede Kamer van plan is de wettelijke positie van de werknemer gelijk te schakelen met de positie van de zzp-er, en dat dan het nieuwe arbeidsrecht te noemen. Mocht de Tweede Kamer in deze opzet slagen dan sanctioneert de Kamer contracten die zelfs als schaamlap voor de feitelijk te verrichten arbeid het papier niet waard zijn waarop ze geschreven worden. Dergelijke contracten worden dan de nieuwe wet die het staande arbeidsrecht aan de kant zal schuiven. Kijk Jansen, zegt de opdrachtgever, ik wil dat je je precies houdt aan alle instructies maar we zetten in het contract dat er van een gezagsverhouding geen sprake is, dat je geen loon krijgt maar een voorschot op het factuurbedrag dat je maandelijks in moet sturen (maak je geen zorgen Jansen, wij bereiden dat helemaal voor je voor en voorlopig brengen we je er ook geen kosten voor in rekening), en dat je zelf beslist over je eventuele vervanging. Snap je? Dan komt het allemaal in orde, en er kraait geen haan naar.

De commissie Boot heeft vorige maand een paar criteria aangegeven om te kunnen vaststellen wanneer sprake is van zzp-schap. Onwerkbare criteria die, zouden ze worden ingevoerd, de zaak nog overzichtelijker zullen maken. Ik noem er eentje: volgens Boot mogen we aannemen dat als we in een bedrijf een professional aantreffen die 50% boven het cao-loon krijgt uitbetaald, we te maken hebben met een zzp-er. Ligt het eronder dan is er sprake van een dienstbetrekking en ben je dus geen zzp-er. Ik vraag me af: hoe verzin je het? Een percentage dat is losgezongen van schaarsteverhoudingen? Een percentage dat ervoor zorgt dat het eerbiedwaardige leerstuk van de ‘efficiënte lonen’ naar de ratsmodee zal gaan? Nee, doe het vooral zo en je draagt, met de beste bedoelingen ongetwijfeld maar toch, bij aan de verdere complicering van de kwestie.

Toch, ik lees al voortdurend dat het zeer gecompliceerd is om vast te stellen of er sprake is van gezag, loon en vrije vervanging. Dat is een leugen. Het is misschien gecompliceerd om te achterhalen wat die en die, dan en dan, en daar en daar en voor wie heeft gedaan en hoe zich dat verhoudt tot het contract, maar het is slechts gecompliceerd omdat de opdrachtgever het zo gecompliceerd voor de Belastingdienst kan maken als hem goed uitkomt en de opdrachtnemer lang niet altijd in de positie verkeert om bezwaar te durven maken.

De Belastingdienst is er niet bij als het contract wordt opgesteld en ook niet als de arbeid wordt verricht en is dus afhankelijk van de eerlijkheid van de opdrachtgever. Omdat de opdrachtgever er alle belang bij heeft om de Belastingdienst te laten geloven dat hij alleen maar zzp-ers is dienst heeft, is de kans dat de geleverde informatie is bijgekleurd levensgroot. Een uitgebreide en regelmatig en vooral ook onaangekondigd optredende Inspectie zou het de opdrachtgever minder aantrekkelijk moeten maken te liegen, maar die Inspectie hebben we nooit gehad en tegenwoordig is die Inspectie kleiner en ineffectiever dan ooit. Je zult er de opdrachtgever niet over horen klagen. De Tweede Kamer ook niet. De staatssecretaris van Financiën evenmin. En de minister van SZW? Wordt hij de minister die de geschiedenisboeken ingaat als de man die het arbeidsrecht moderniseerde of afschafte?

Dat staat vandaag op de agenda van de Tweede Kamer. Voor modernisering is het aan de late kant. Voor afschaffing is het, mijns inziens, niet alleen veel te vroeg, maar ook worden er volstrekt oneigenlijke argumenten voor gebruikt. De vraag is hoe hebberig de VVD is. Als de VVD meegaat met D66 en nog wat partijen ontstaat er een kamermeerderheid, heeft de PvdA het nakijken en komt die partij voor de beslissing te staan om de ontrouw van de VVD te pareren met het, op een veel te laat en extreem ongunstig moment, opblazen van de coalitie.
Het zou zo maar kunnen dat de PvdA in die positie wordt geplaatst. Dan nog denk ik dat het niet tot het opblazen van de coalitie leidt en dat de VVD ermee wegkomt.

8 december 2016

=0=

 

Bijgeloof

Aan het begin van de oratie van Gerrard Boot (Zzp-ers: flexibiliteit, bescherming en zekerheid, 2012) tref ik een anecdote aan. Einstein bezoekt Bohr en ziet boven de deur van diens zomerhuisje een hoefijzer. Niels, zegt hij, daar geloof jij toch niet in? Nee hoor, is het antwoord, maar ik heb gehoord dat het ook werkt als je er niet in gelooft. Het is een mooie anecdote, en heel goed gekozen in een verhandeling over zzp-ers. Zet een bordje ‘gelijke beloning voor gelijk werk’ boven de toegangspoort tot de arbeids- en de opdrachtenmarkt en je weet dat je met bijgeloof bezig bent. Niemand die het gelooft en toch werkt het. Hoe? Omdat het academisch is. Doordat er geen sprake van gelijk werk is. Niemand gaat onder die poort door. Waarom werkt een hoefijzer boven de deur? Omdat er nooit een duivel onderdoor gaat.

Er is geen sprake van gelijk werk, omdat een zzp-er moet werven voor elke klus, en een werknemer wel moet werven voor een baan maar als gevolg daarvan een serie klussen krijgt opgedragen die hij maar heeft uit te voeren. Daarom noemen we een zzp-er ‘vrij’. Hij betaalt voor die vrijheid met acquisitiekosten, die de werknemer niet heeft, en met de kosten van het zenden van een rekening en het bijhouden van een administratie, kosten die de werknemer ook al niet heeft. Om het niet te gek te maken heeft de zzp-er van overheidswege recht op een aantal fiscale voordelen waarvan de zelfstandigenaftrek de bekendste is. De aftrek is natuurlijk ook bedoeld om de gevolgen van de onregelmatigheid in de inkomsten van de zpp-er te verzachten.

Maar dan zijn we er nog niet. We kunnen niet zeggen dat zonder de acquisitiekwestie en zonder de inkomensonregelmatigheid de zzp-er en de werknemer gelijk werk verrichten. Er zijn dan nog twee beertjes op de weg: de vervangbaarheid en de gezagsrelatie. De beertjes bij elkaar staan voor de grote beer van het arbeidsrecht, het recht dat ooit bedoeld was om de arbeidsmarkt in te kaderen, het recht dat nu op de schopstoel moet om plaats te maken voor nieuw recht, voor het nieuwe recht dat de arbeidsmarkt niet inkadert maar bedient. Het ontslagrecht en de loondoorbetaling bij ziekte zijn voorbeelden van inkadering, het afschaffen van beide zijn voorbeelden van een de markt dienend arbeidsrecht. Men ziet in de Tweede Kamer al partijen die voorsorteren op een nieuw kabinet dat dit varkentje wel even zal wassen: VVD, CDA, D66, Groen Links, CU en SGP zijn van mening dat flexibiliteit (geen juridisch maar een economisch criterium) de doorslag moet geven.

Asscher heeft het vizier op de buitenlandse werknemer gericht. Gelijk loon voor gelijk werk is zijn leuze. Die leuze deel ik. Tegelijkertijd vind ik de leuze ‘gelijke beloning voor gelijk werk’ op dit moment urgenter. Wat Asscher aan de kant van een eerlijker Europese arbeidsmarkt hoopt te winnen gaat hij verliezen aan de kant van een arbeidsmarkt die door de flexmarkt wordt opgepeuzeld. Nu staat het arbeidsrecht nog in de weg maar dat zal er na volgend jaar anders uit gaan zien. Wiebes heeft de wet DBA tot 2018 geparkeerd, dus voor die tijd moet er wat geregeld worden. Met de genoemde partijen moet dat geen al te groot probleem zijn. Iedere werknemer een werkondernemer, en wie heeft er dan nog behoefte aan zoiets ouderwets als gezag en het neefje daarvan, de vraag over wie beslist over wie wie mag vervangen? Hans de Boer niet, en als hij het vindt vinden alleen al daardoor tal van politici het ook.

Gelijke beloning voor gelijk werk zal er niet komen. Met de zzp-er als de toekomstige modelwerknemer vervalt de relevantie van een minimumloon, van een cao, van de avv. Markten belonen geen inspanning, geen hard werk, geen onderlinge vergelijkingen, geen voor wat hoort wat. Markten belonen alleen succes en succes heb je als je iets doet waar anderen op aanslaan. Dat weet je alleen achteraf.

Als je hard werkt en je krijgt niks dan moet je niet zeuren, dan moet je beter je best doen. Het worden tijden voor VVD-tegeltjeswijsheden. Geen hoefijzers meer in ons verlichte land, wel tegeltjes. Daar kun je niet onderdoor en het hoeft ook niet. Binnenkort. Met een nieuw kabinet.

7 december 2016

=0=

 

 

Subcultuur

Ik kom uit de tijd van de subcultuur. Tegenover de subcultuur stond geen supercultuur, wel een dominante cultuur. Dat dominant werd niet massapsychologisch geduid maar eenvoudig statistisch: subculturen zijn qua omvang kleiner dan dominante culturen.

Of daar iets van klopte weet ik niet, maar omdat subcultuur meestal werd beschouwd als iets van je jeugdjaren maakten weinig mensen zich er zorgen over. Het zou wel overgaan en dan moesten we een nieuwe subcultuur verwachten, geleefd door een nieuwe generatie jongeren. Dat samenvallen van jeugdcultuur en subcultuur heeft het inzicht in jeugd noch cultuur bevorderd (zo denk ik dat motorclubs een eigen subcultuur hebben en dat je in die clubs voornamelijk jongeren vindt is onzin en zo denk ik dat de jazz lange tijd een eigen subcultuur representeerde die weinig met leeftijd te maken had).

Het aardige van de subculturen was dat je je bij verschillende ervan kon aansluiten en dan ook goeie maatjes kon blijven met de ‘dominante’ cultuur, en dat kon je omdat je je zo kon gedragen dat je ook daar bij hoorde. Dat station hebben we inmiddels wel achter ons gelaten. We hebben van het cultuurbegrip een etnisch begrip gemaakt en daarmee bedoel ik niet alleen dat een etniciteit een eigen subcultuur kan hebben, ik bedoel er voornamelijk mee dat cultuur als zodanig etnisch is geworden.

De discussie over Zwarte Piet is een voorbeeld. Daarmee zijn subculturen geen subculturen meer maar minderheidsculturen binnen een meerderheidscultuur – en als je dat zegt, zeg je tegelijkertijd dat cultuur politiek is en dat daaruit voortvloeit dat de meerderheid de minderheid op z’n nummer mag zetten. Dat doe je natuurlijk alleen als je je als meerderheid bedreigd voelt, dat je je aangevallen voelt door minderheden en dat je dat misschien een tijdje hebt getolereerd maar dat je nu vindt dat het afgelopen moet zijn. Ook een meerderheid heeft rechten en kan, bovendien, die rechten doen gelden, hoezeer ook de kosmopolieten hen daarvan af willen houden en hen imprenten dat het helemaal fout is wat de meerderheidscultuur wil. Eerder omgekeerd zou je daaruit mogen afleiden dat het alleen al daarom, alleen al vanwege die kosmopolieten met hun oikofobie, juist zo nodig is om de meerderheidscultuur te redden.

Meerderheidscultuur verdient ook alle steun, kopt de Volkskrant van 3 december boven een artikel van Ruud Koopmans. Het combineert het gebruikelijke huilie-huilie van de rechterkant, het slachtofferachtige van de schreeuwlelijks die zoveel kabaal maken dat ze zichzelf niet meer verstaan en die daarna gaan klagen dat ze niet gehoord worden met de reële zorgen over kleine talen in grote eenheden zoals de EU die naar een voertaal op zoek zijn, en zoals in een geglobaliseerde wereld die, talig, een geatrofieerd en levenloos Engels bevoordeelt en in dezelfde beweging andere talen marginaliseert. Die combinatie stuit me tegen de borst, net zoals me de etnicisering van de cultuur tegen de borst, net zoals me de politisering van de cultuur tegen de borst stuit.

En het staat me tegen dat de aanvankelijk zo hoopvolle culturele impuls van het Europese project door Koopmans moeiteloos op één hoop wordt gegooid met ‘onze’ Zwarte Piet. Of is dat de prijs van een etnisch en politiek gepolariseerd cultuurbegrip, dat zich, net als de nationale politiek, gemakkelijk neerlegt bij de commerciële globalisering van alles en struikelt over een onbekende kiezel in het eigen voortuintje?

4 december 2016

=0=

 


Represaille

‘Als een elite ergens uit bestaat, dan uit mensen die kunnen zeggen wat ze vinden, zonder te hoeven vrezen voor represailles, omdat een represaille het belang van haar of zijn werk bevestigt. Een kunstenaar die de mond wordt gesnoerd, ziet het belang van zijn werk toenemen. De politicus die Vrijheid als motto heeft, leest in elke vrijheidsbeperking het belang van zijn programma.’ Deze zinnen tref ik aan in een column, gisteren, van Simone van Saarloos, in Vrij Nederland. Sommige represailles zijn schadelijk, andere represailles zijn profijtelijk. Een werknemer die op Facebook wat onaardig over zijn chef meldt wordt ontslagen, een politicus die meent dat het rechtsstelsel er voor zijn vrijheid is en niet voor die van de anderen spint goed garen bij zo’n mening. Zo’n politicus is elite en als dat vijfduizend euro kost geeft dat precies aan hoe goed je het hebt als je bij de elite hoort. Zeker ook in tijden dat het bon ton geworden is om vanuit de elite de elite te beschimpen. Simone van Saarloos heeft het bij het rechte eind.

Met het elitecriterium van Van Saarloos weet je als lid van de elite onmiddellijk wat je te doen staat. De elite leeft bij de gratie van het voorrecht van de profijtelijke represaille en dat moet je in een rechtsstaat en in een democratie niet willen hebben, dat voorrecht. Of niemand dat voorrecht of iedereen. In het geval van niemand (verreweg de eenvoudigste variant) zou ons dat in elk geval het eindeloze gemier besparen over de vraag of een proces tegen Wilders een proces tegen de rechtsstaat en de democratie is. Dat is het niet, en omgekeerd is het niet vervolgen van Wilders een belediging van de rechtsstaat en de democratie. In het geval van iedereen zitten we bij de ingewikkelde variant. Het komt erop neer dat iedereen die een werknemer ontslaat omdat die zijn mond opendoet om zijn chef, zijn werkgever, zijn werk belachelijk te maken of, nog bedreigender, om zijn chef te belagen met de verontwaardiging van de klokkenluider, dat iedereen die zo’n werknemer ontslaat zelf ontslagen moet worden. Op staande voet en zonder enigerlei compensatie. Ik hoor er de verdedigers van de vrijheid van meningsuing zelden over.

Iedereen dezelfde vrijheid van mening toestaan, waar die iedereen zich ook bevindt en bij welke gelegenheid dan ook onze iedereen iets meent te moeten zeggen – ook al vinden, enerzijds, talloze mensen dat het toppunt van smakeloosheid, en ook al maakt het, anderzijds,  het liegen in ondernemingen en andere bestuursorganen moeilijker – is een libertaire droom waartoe slechts weinigen zich durven bekennen. In theorie misschien nog wel een paar, en in de praktijk: waar vind ik ze? Liever het recht van de grote bek, het recht om anderen te overschreeuwen, het recht op verbale intimidatie en beledigende kleinering, liever dat dan een voor iedereen toegankelijk en feitelijk ook bereikbaar en dus realiseerbaar recht op vrije meningsuiting: dat is het credo van een elite die ontkent elite te zijn en die te kortzichtig is om dat niet als een zelfontkenning te begrijpen maar die de ontkenning begrijpt als het recht om anderen te ontkennen.

2 december 2012

=0=

 

 

Winnen

Een paar regels over een probleem dat me al lange tijd bezighoudt. Een puzzel waar ik maar niet helemaal en waar ik zeker niet afdoende uitkom. Niet dat de wereld er anders, laat staan: beter, van wordt als ik die puzzel weer eens voorleg, maar iets dat blijft intrigeren is alleen al daarom de moeite van die enkele regels waard. Bij deze.

Dit is het probleem of de puzzel: waarom wint het kapitaal van de arbeid? Ik geef het antwoord dat John Roemer geeft en zal uiteen proberen te zetten dat hij een slecht antwoord geeft. Dus, waarom? Omdat, zegt John Roemer, ‘capital is scarce relative to the available supply of labor, and workers must bid for the right to use that scarce capital, which provides them with a wage’ (John Roemer, “socialism; new perspectives”. The New Palgrave Dictionary of Economics. Basingstoke and New York, Palgrave MacMillan 20082).

Niet alle arbeiders kunnen op het kapitaal worden losgelaten, ze moeten zich aanbieden, niet elk aanbod is acceptabel – en daarom is kapitaal schaars. Sommige arbeiders moeten buiten blijven en omdat dat geldt voor elk kapitaal kunnen we afleiden dat kapitaal en werkloosheid tweelingen zijn. Schaars? Wat is schaars? Laat ik uitgaan van de gangbare economische omschrijving van schaars (een omschrijving waar Roemer, en met hem de gehele groep van het ‘analytische marxisme’, bij aan zal sluiten) en dan betekent schaarste dat kapitaal meer gebruiksmogelijkheden heeft dan arbeid.

Schaars is iets als er meer gebruiksmogelijkheden dan bronnen zijn, meer investeringsmogelijkheden dan leenkapitaal, meer wenselijkheden dan middelen. Dat is waar, ook in dit verband, ‘schaars’ op neerkomt. Met een hamer kun je op van alles en nog wat slaan, maar een timmerman moet timmeren, anders wordt het niets. Het aantal gebruiksmogelijkheden van de hamer is groter (een hamer hebben we bij gelegenheid allemaal nodig) dan het aantal gebruiksmogelijkheden van de timmerman (de timmerman hebben we niet vaak nodig en als we hem al nodig hebben dan slechts voor een enkel klusje). Zou Roemer daar op doelen?

Ik denk van niet. Roemer beschrijft zijn overwegingen in termen die van arbeiders en kapitalisten intentionele actoren maken, actoren die hun eigen geschiedenis schrijven, zij het binnen een merkwaardig script, een script dat uitgaat van een ‘wat anders’ redenering. Het kapitaal moet wel schaars zijn want anders zou arbeid schaars moeten zijn en dan hebben we geen kapitalisme meer, of in elk geval geen kapitalisten: ‘[w]ere labor scarce, then capital would have to bid for labor, and profits would be bid down to a minimal level, at which capitalists were indifferent between continuing to own capital and becoming workers’. Dus als arbeiders met hun arbeidskracht van alles kunnen en daar door de kapitalisten van af gebracht moeten worden om in plaats daarvan alleen nog te doen wat de kapitalist uitkomt (en omdat anders de kapitalist alles zelf moet doen), ja dan is arbeid schaars en kapitaal niet of althans minder schaars dan arbeid. Dat is raar.

Bij Marx omsluit het kapitaal in het kapitalisme zowel het constante als het variable kapitaal, dus zowel de productiemiddelen als de arbeidskracht en dat houdt in dat de arbeid zonder dat kapitaal (dus zonder het voorschot van het loon en zonder toegang tot productiemiddelen en in de loop van het kapitalisme ook nog zonder de aanwijzing en het toezicht van de kapitalist) helemaal niets kan. Er is geen arbeid zonder kapitaal in het kapitalisme. Het omgekeerde gaat ook op, uiteraard en ik meen dat je daaruit mag afleiden dat de twee extremen alleen maar aangeven dat het de specifieke relatie kapitaal-arbeid is die logisch voorafgaat aan zowel ‘kapitaal’ als ‘arbeid’, dat het die relatie is die de componenten ervan specificeert en niet omgekeerd (net zoals je geen werkgever en werknemer hebt zonder de die verhouding specificerende arbeidsrelatie en net zoals je geen opdrachtgever en zzp-er hebt zonder de die verhouding specificerende opdrachtrelatie). En dat houdt dan in dat ook schaarste een relatie is en dat schaarste in een kapitalistische economie betekent dat als het er op aankomt de arbeid eerder het loodje legt dan het kapitaal, dat de arbeid zich best ‘schaars’ kan maken maar zich dan eerder vroeger dan later voor de keus gesteld ziet om te verhongeren of in te binden en dat de kans dat dit laatste optreedt groter is dan de kans op het eerste. Inderdaad, de relatie die schaarste specificeert is niet alleen die tussen altijd beperkte middelen en altijd onbeperkte behoeften, het is ook de historische relatie tussen een economie van de altijd weer aanwezige economie van het tekort en de veel modernere economie van het surplus waarvoor wij de paradoxale en vooral ook anachronistische benaming van de schaarste hebben bedacht, de economie waar je moet kiezen hoe je je middelen besteedt, de economie waar je wordt opgezadeld met de twijfel of je je middelen wel goed hebt besteed, met het knagende gevoel dat je ze misschien beter anders had moeten besteden: de economie van rupsje-nooit-genoeg.

Mij ontgaat het dwingende van de schaarsteredenering van Roemer (en ik denk dat de aankleding van een intentionele redenering in een ‘wat anders’ jasje daar iets mee te maken heeft) en mij ontgaat ook de verklaring van het waarom van de kapitaalschaarste die Roemer poneert: het ‘reserveleger’ (Roemer, o.c. 20082). Dat reserveleger hoort erbij, geen twijfel aan. Maar ik blijf zitten met het ‘schaarse’ van het kapitaal. Wanneer alles kan, maar niet alles tegelijk, dan is er sprake van ‘schaarste’, want dan moet je je bronnen zo verdelen dat wat je vandaag het belangrijkste vindt vandaag ook het eerste voor verwerkelijking in aanmerking komt en de rest moet dan maar wachten (wanneer niet alles kan dan is er sprake van tekort). Ik denk dat het renteverschijnsel ook langs deze lijn tot stand kan komen en kan worden uitgelegd (rente hoort in een economische omgeving die niet langer door tekorten wordt gedefinieerd en wel door schaarste – bij een economische tekortenomgeving hoort enerzijds het verschijnsel van de woekerrente en anderzijds de moraal van het renteverbod).

Rente is beloning voor uitstel van je eigen consumptie opdat en indien iemand anders met jouw geld aan de slag kan/wil in de verwachting daar beter van te worden – en die ander betaalt voor dat voorrecht een rente, waarmee jij in een volgende ronde nog meer van je eigen voorkeuren kunt najagen en ook nog wat overhouden om opnieuw als uitlener op te treden. Wanneer die ander bij jou aanklopt om met het van jou te verkrijgen geld voornamelijk rente op eerdere schulden te betalen en jij leent hem dat bedrag ook nog dan weten we dat er kennelijk voor jouw geld geen productieve bestedingen meer bestaan (vandaar een rentestand die tot nul is genaderd) en dan weten we dat als dit niet eenmalig en klein maar veelvuldig en grootschalig optreedt we op weg zijn naar, in de bewoordingen van Dirk Bezemer, een nieuwe feodaliteit en daarmee nieuwe renteniers die zich voeden met woekerrentes. De gelijktijdigheid van tegenwoordig,  een nulstand-rente op de kapitaalmarkt en een woekerrente op de consumentenkredietmarkt, is deel van een kapitalisme dat behalve schuldslavernij aan veel mensen niets meer te bieden heeft. De gelijktijdigheid creëert ressentiment. Daar hoort, zoals de Amerikanen nu te wachten staat, in politieke zin een sterke man bij, en uiteraard een legertje vazallen. Maar dit en marge.

Hou me ten goede, ik neem geen afscheid van het ‘reserveleger’, ik neem afscheid van de redenering die Roemer bij zijn reserveleger brengt. Ik denk dat zijn redenering op een methodologisch misverstand berust. In de traditie waar Roemer bij hoort, de traditie van het ‘analytisch marxisme’, regeert het ‘methodologisch individualisme’, de methodologie van het intentionele (als onderscheiden van het causale en het functionele) verklaringsprogramma. Het mag vanzelf spreken dat als gevolg hiervan het individu (vergeleken met de collectiviteit) de voorrang mag opeisen. Vandaar dat we bij Roemer (en bij Elster en bij Cohen enz.) een nadruk op arbeiders en kapitalisten en hun motivaties (‘rationele keuze’) aantreffen en niet – zoals bij Marx – een nadruk op arbeid en kapitaal (met personen die niet als individuele en actieve ‘agenten’ maar alleen als passieve, collectieve ‘karaktermaskers’ worden aangeduid) die door hun functionele betrokkenheid op elkaar een, het kapitalisme specificerende, relatie van arbeid en meerarbeid (kapitaal) aangaan en ontwikkelen. Functioneel noodzakelijk in die relatie is ook het arbeidssurplus, de surplusbevolking die beschikbaar is voor de arbeidsmarkt, kortom het reserveleger: om de belofte van de meerarbeid te realiseren is de aanwezigheid van een surplusbevolking onmisbaar.

Zo lang het kapitaal in staat is om uit verschillende vaatjes te tappen (dus om ook op het vlak van het werk en niet alleen op dat van het product verschillende gebruiksmogelijkheden te vinden om in te investeren), uit het vaatje van de arbeidsrelaties zowel als uit het vaatje van de opdrachtrelaties, blijft het kapitaal ‘winnen’. Het ‘reserveleger’ is groter dan ooit en wordt steeds minder gehinderd door nationale en, met name, door communicatieve grenzen: het reserveleger is steeds beter, sneller en eenvoudiger bereikbaar, waar we ons ook bevinden. Beter, sneller en eenvoudiger: daar zit een markt in, zullen we maar zeggen en die markt is een markt die we zonder communicatie (online realtime media zowel als de communicaties zelf) niet eens zouden kunnen bedenken.

Dat brengt me bij de tweede beperking van het methodologisch individualisme: zijn nadruk op handelingen, een nadruk die we maar beter kunnen vervangen door een nadruk op communicaties. Laat me dat illustreren aan de hand van het gedoe over gezag (een arbeidsrelatie is een statuscontract, een opdrachtrelatie is een doelcontract) en over het daarmee verbonden thema van de vervanging (een werknemer mag zich in principe niet laten vervangen, een opdrachtnemer in principe wel). Waarom speelt dat nu zo hoog op?

Nu, gezag heeft twee kanten: opdrachten en toezicht. De opdrachten kunnen tegenwoordig moeiteloos wereldwijd worden uitgedeeld, maar met het toezicht lukt dat niet. Zelfs al zou het technisch realiseerbaar zijn, dat wereldwijde toezicht op alles, dan nog zouden de kosten de baten vermoedelijk verre overschrijden (de communicatieve investeringen voor microtoezicht in hardware en in registratie-, analyse- en meldingsarbeid zijn vermoedelijk te hoog om rendabel te zijn, maar wat niet is kan komen).

Dat is de reden dat opdrachten exact moeten worden omschreven en dat de beoordeling alleen het product dan wel de dienst betreft en niet het proces dat uitmondt in het product of de dienst. Wie het doet is vanuit de opdrachtgever bezien onverschillig, de opdrachtgever betaalt voor het product en daarbij geldt dat de prijs telt, en niet de persoon. Dat is dan tegelijk het verschil met de arbeidsrelatie: daar hoeft vooraf niet te worden omschreven wat het doel is (in termen van producten dan wel in termen van processen maar in ieder geval in termen van processen) want dat kan en gebeurt al doende en juist daarom heeft de werkgever belang bij de persoon die het werk verricht en voor hem is daarom die persoon niet zomaar inwisselbaar.

Het toezicht, kortom, heeft te maken met communicatieve beperkingen die het verstrekken en aannemen van opdrachten niet kennen. Bij opdrachten is de grens technologisch en wordt bepaald door de separeerbaarheid van de diverse elementen en processen die tot een vooraf vastgelegd resultaat moeten leiden. Bij toezicht is de grens niet zozeer technologisch als wel communicatief. Daar kun je de regel uit afleiden dat naarmate de communicatieve beperkingen van het toezicht afnemen en misschien wel verdwijnen, het bereik van de arbeidsrelatie meer en meer zal krimpen en het bereik van de opdrachtrelatie zich meer en meer zal uitbreiden.

Men zegt dat het analytisch marxisme niet meer bestaat. Het kwam op in de jaren tachtig van de vorige eeuw en heeft de eeuwwisseling niet echt overleefd. De aanhangers ervan hebben het analytische bewaard en het marxisme teruggebracht tot een normatief filosofisch project. Ik denk dat ze daarmee het kind (Marx) met het badwater (het ‘marxisme’) hebben weggegooid. Ze hadden er beter aan gedaan hun methodologisch individualisme bij het grootvuil te zetten. Het mag een geruststelling heten dat het voor de winst van het kapitaal allemaal geen bal uitmaakt.

1 december 2016

=0=

 



Achtertuin


Als er iemand in jouw achtertuin bezig is dan hoef je dat niet te pikken. Dat verklaart de Amerikaanse invasies in Guatemala in 1954, die in de Dominicaanse Republiek in 1965 en die in Panama in 1989. We hebben natuurlijk ook nog de Varkensbaai in 1961, Grenada in 1983, het gekuip in Chili, in Nicaragua, in Venezuela. De Amerikanen hebben strikte opvattingen. Ben je rechts dan mag je spelen in hun achtertuin, ben je links dan mag het niet en dan moet je zelf de consequenties maar dragen.

Een achtertuin is een tuin aan de achterkant van een huis en vallend onder dezelfde eigenaar als die van het huis. Er zijn misschien wel meer mensen met een tuin achter hun huis die niet van hen is en die dus ook geen achtertuin van hen is dan mensen met een echte achtertuin. Wanneer wat het geval is mag met enige regelmaat door de rijdende rechter worden uitgemaakt want het vaststellen van grenzen is een vak apart en bovendien een vak waarvan je over de uitkomsten uitstekend kunt twisten. Maar dit geldt allemaal niet voor de VS. Die hebben geen achtertuin maar gedragen zich alsof heel Latijns-Amerika hun achtertuin is. Met recht: een grenzeloze onbeschoftheid.

Ik denk dat je de arrogantie van de macht heel goed kunt aflezen aan het met geweld opeisen van een ruimte die de jouwe niet is. Je kunt de arrogantie van de macht nog beter aflezen aan de brutaliteit waarmee je anderen verbiedt wat je jezelf toestaat. Dan bevinden we ons in de sfeer van de grootmachten. Een grootmacht, uiteindelijk, is een macht die zichzelf toestaat wat het anderen ontzegt, met geweld als het moet en soms met geweld als het niet per se moet maar toch nuttig wordt geacht omdat geweld bij tijd en wijle enige oefening nodig heeft – anders wordt het roestig.

De VS en de EU zijn van mening dat Rusland geen grootmacht is, dat Rusland wel opnieuw een grootmacht kan zijn, dat niets on verplicht daar aan mee te werken, en dat we daarom vinden dat Rusland niet meer mee mag doen in het landjepik van de achtertuin. De Russen denken daar anders over. De Cubanen dachten destijds anders over de achtertuinrechten van de VS en het heeft ze een eindeloze reeks aanslagen op Fidel Castro opgeleverd, een invasie, veel wapengekletter en een boycot van meer dan vijftig jaar. Ook daarin volgde Europa de VS slaafs, even slaafs als het de VS nu volgt aan de westgrenzen van Rusland. Wij, zo luidt de redenering, mogen dingen die anderen niet mogen en wij mogen het omdat wij democratisch en vredelievend zijn en zij niet. Onze waarden staan op het spel en met waarden moet je niet marchanderen. Over wat iets waard is gaat de markt, over wat waarde is gaat de waarde zelf en als die waarde ook nog kan beschikken over enige gevechtswaarde is dat mooi meegenomen.

Het zou zo maar kunnen dat Trump over Rusland iets realistischer is dan de meeste andere politici in de VS en hier. Trump heeft er geen moeite mee te erkennen dat Rusland een grootmacht is en dus net als de VS een achtertuin kan opeisen. Trump is daarmee voor de democratisering van onrecht want landen die een achtertuin willen kunnen dat slechts hard maken als ze bereid zijn recht te vervangen door macht en als we dat doen – en voor Trump mag ook Rusland het doen – dan vervangen we recht door onrecht. Daar kan weinig goeds uit voortkomen. Maar uit de rechtsongelijkheid van het achtertuinen-landjepik evenmin, zeker als die ongelijkheid op niet op recht maar uitsluitend op de macht van de wapenen rust. Kiest u maar: bent u voor de verdere verbreiding van onrecht dan wel voor de vereeuwiging van rechtsongelijkheid? Het lijkt mij een politieke keus bij uitstek. Geen wonder dat de politici het er liever niet over hebben. 

Opmerkelijk is het wel. Onze premier bedacht pas achteraf dat we het pact met Oekraïne om geopolitieke redenen (lees: het verhinderen van de Russische achtertuin) zouden moeten sluiten. Nu, zou ik zeggen, die geopolitieke redenen zijn met de komst van Trump aan enige herziening toe en daarmee zijn ook de argumenten voor dat pact aan herziening toe. Het pact was van levensbelang, zei Rutte, juist vanwege geopolitieke redenen. Die redenen zijn veranderd, dus hoe staat het nou met dat levensbelang? Ik hoor daar de premier niet over, ik hoor daar onder onze politici helemaal niemand over.

Die zijn vast bezig met het winterklaar maken van hun eigen achtertuin.

28 november 2016

=0=

 

 

Benoemd

Laat ik, om mee te doen, eens twee problemen in één beweging ‘benoemen’. Het eerste probleem is dat je met een populist niet kunt ‘debatteren’, het tweede probleem is dat er in dit land een heel leger van mensen bestaat dat meent dat je een populist niet links moet laten liggen maar dat je met de populist ‘in debat’ moet. Arm land. Nu hoor en lees ik weer dat Wilders’ ‘laatste woord’ een knap staaltje retorica was en ook nog eens inhoudelijk sterk.

Wat ik zelf hoorde was iemand die als een rechtgeaarde populist zijn mening naar voren bracht dat het volk met één stem spreekt en dat hij die stem is. Een stem voor de vrijheid van meningsuiting, die hij moet beschermen tegen rechters en rechtbanken die hem de mond willen snoeren en die daarom zelf geen enkele vrijheid van meningsuiting mogen hebben. De inconsequentie van een en ander valt Wilders en zijn entourage (van Holman, via Cliteur tot en met Knoops) niet op. Een rechter mag nergens een mening over uiten want doet een rechter dat dan weten Wilders en zijn entourage zeker dat ze daarmee ook hun juridische mening hebben geuit die ze naar al te graag in een rechtszaak zullen doorzetten. Bevooroordeeld zijn ze. En daarom mogen ze hun mening niet uiten en ook als ze dat niet doen zijn ze bevooroordeeld (het zijn en blijven vooruitgeschoven posten van D66) en dat weten Wilders en zijn kornuiten. Mogen ze lid zijn van een politieke partij? Nee, natuurlijk niet maar ze zijn het wel, ze zijn leden en sympathisanten van D66.

Gedachtenpolitie en Wilders c.s. zijn een twee-eenheid. Dat moet ook wel als je het contact met de wereld al zo ver bent kwijtgeraakt dat je meent dat je niet alleen de stem van het volk vertolkt, maar die stem ook bent. Een fictie (het ‘volk’) kun je proberen te vertolken, die fictie zijn is daarentegen uitgesloten, of, met de gedachtenpolitie nog in het achterhoofd, is op zijn minst buitengewoon bijzonder onwaarschijnlijk. Wilders is de populist die deze zowel statistische als, dat ook nog, sociaal extreme onwaarschijnlijkheid met een zelfverzekerdheid debiteert die wij vroeger met het beeld van iemand met een bord voor z’n kop afdeden en die tegenwoordig als retorisch briljant, demagogisch knap en inhoudelijk sterk opgeld doen. Wilders is de populist die beweert dat de stem van het volk niet gehoord wordt door de elite – dat is ook de omschrijving van de elite: je bent elite als je de de stem van het volk niet hoort – en hij is de populist die dat volk zozeer voor stupide verslijt, zozeer veracht, dat hij meent dat het volk, zodra het hem in staat heeft gesteld de elite in naam van het volk te verjagen, dat het volk dan wel gelooft dat het gehoord wordt. Door hem. Ik hoor jullie, zegt hij, ik ben jullie verkozene.

Dat is kenmerkend zelfbedrog waar we nog knap last van kunnen krijgen, nog veel meer dan nu al het geval is. Het volk houdt hij daarmee niet voor de gek want het volk weet maar al te goed dat het Wilders niet waardeert omdat zijn stem de stem van het volk is. Het volk weet heel goed dat het ‘volk’ de fictie van de populist is. Of de populist dat zelf ook weet, weet ik niet. Soms denk ik, niet altijd en wat Wilders afgelopen woensdag beweerde doet bij mij de mening postvatten dat hij steeds eenkenniger gelooft in z’n eigen wereld, dat bij hem wereld en wereldbeeld samenvallen, en als het eenmaal zover is is het al te ver gegaan.

Wat is een open samenleving? Dat is een samenleving die bijeen wordt gehouden door het besef dat er buiten ieders wereldbeeld nog altijd de wereld is. Wilders wil de open samenleving graag sluiten – hij erkent het onderscheid niet, omdat hij het niet meer herkent (of het ooit anders is geweest is een interessante onderzoeksvraag). In die sluitingswens staat hij niet alleen, hij dankt er zelfs zijn populariteit aan. Er zijn tal van mensen die om tal van redenen de deur in het slot willen gooien, en zij willen dat omdat ze ervaren dat de overheid aan de elementaire statelijke plicht (de plicht die ‘denk eerst aan je eigen burgers’ heet) steeds klunziger uitvoering geeft. De overheid is verdeeld en verward, de populist herkent daar z’n markt in en propageert eenheid en eenduidigheid die van eenkennigheid niet te scheiden is.

Het heeft misschien te maken met het isolement van de man. Een verklaring is dat overigens niet, gewoon een ‘factor’ die een rolletje speelt. Hij mag er graag aan refereren, het past bij het beeld van de man die alles over heeft voor zijn idealen en wie zou zo’n man in zo’n benarde situatie durven betichten van onwaarheid? Sterven voor je gelijk en sterven in het harnas, een serie met in de eerste twee afleveringen Jan van Schaffelaar en Jeanne d’Arc ten in de slotaflevering Geert Wilders. Tja, denk ik dan, daar hebben we alweer een probleem dat hoognodig eens ‘benoemd’ moet worden.

Gisteren overleed Fidel Castro, goed voor zeshonderd en nog wat aanslagen op zijn leven. Permanent bedreigd, dat heeft z’n beperkingen. Toch heb ik niet de indruk dat hij bij leven – en bij zijn dood ook al niet – werd geloofd omdat hij werd bedreigd. In Cuba niet en daarbuiten evenmin, daarbuiten al helemaal niet. Hij werd er ook niet om bewonderd, en de hier te lande regelmatig verkondigde zieligheid van Wilders – waar de leider overigens zelf graag aan meedoet als het zo uitkomt, zoals het uitkwam in zijn ‘laatste woord’ – is kennelijk een schaars goed dat niet iedereen kan worden toebedeeld. Sneu, alles bij elkaar. Wij leven in een zielig land. Wilders is zielig, de gedachte dat je met hem kunt debatteren is erg zielig, en de gedachte dat Wilders toch maar mooi ‘de problemen heeft benoemd’ is het zieligst van al.

27 november 2016

=0=

 

Vanzelfsprekend

‘Vanzelfsprekend gaat het daarbij niet om een zelfstandige professional bij wie er ruis is over de gezagsrelatie’. Ik lees het in het FD, de uitspraak is van staatssecretaris Eric Wiebes. Het is potsierlijke taal. Wiebes zal wel bedoelen dat er bij zzp-ers voortdurend onduidelijkheid bestaat over hun gezagsrelatie met de opdrachtgever. Wiebes noemt dat ‘ruis’, ongetwijfeld in de verwachting dat we wel mee zullen gaan in de gedachte dat ruis en onduidelijkheid twee kanten van eenzelfde medaille zijn. Wiebes verwacht van ons dat, als wij hem opdragen voortaan niet zulke onduidelijke wetten te maken, wij het met hem eens zullen zijn dat hij zal moeten streven naar een wet zonder interpretatieproblemen. Dat is gelul, Wiebes. Onduidelijke wetsteksten moet je niet willen en dus moet je je schamen voor die wet DBA. Wetsteksten zonder ruis willen hebben, Wiebes, is onmogelijk. Ruis hoort bij communicatie , geen communicatie zonder en waarom? Omdat communicatie in eerste en laatste instantie een sociaal gebeuren is (hoe technisch de zaak waarover wordt gecommuniceerd verder ook is of hoe economisch de economische communicatie met z’n fixatie op prijzen ook is), dus zodra techniek en economie gecommuniceerd worden, worden ze sociaal.

Bij sociaal hoort ruis. Niemand die kan zeggen dat zijn interpretatie de enig toegestane is en niemand die kan beweren dat zijn interpretatie voor anderen even goed te interpreteren is als voor hemzelf. Ben je in verwarring? Stel dan vast of dat komt door leugenachtige staatssecretarissen, door op onbegrijpelijkheid ontworpen bijsluiters, door verborgen Catch22 bepalingen, of gewoon omdat mensen er nu eenmaal verschillende interpretatiekaders op nahouden. En ja, dat de ruimte voor misbruik, misleiding, oplichting en bedrog dan ook meelift, wie zal het ontkennen? Wiebes misschien, maar dat is dan het gevolg van zijn technocratische gedachte dat communicatie zonder ruis mogelijk is en wat mogelijk is moet kunnen, dat zegt het liberalisme. Hij dacht natuurlijk ook een wet zonder ruis te hebben afgescheiden en is nu van mening dat het verzet dat zijn wet oproept een vermijdbaar verzet was als hij de wet van ruis had gezuiverd.

Eigenlijk, zegt de staatssecretaris  in het FD, was mijn wet ook best eenduidig, daar kwam de ruis dan ook niet vandaan, de ruis komt van de arbeidswet van 1907 waarin een gezagscriterium voorkomt waarmee we toen wel en nu niet meer uit de voeten kunnen. Daar kun je van mening over verschillen – mijn stelling is dat de staatssecretaris de bescherming die eigen is aan het arbeidsrecht wil opheffen, dat niet durft te zeggen en het daarom maar op het ‘gezag’ schuift dat uit de tijd en zo zou zijn. Wiebes is een gezagsdrager die van mening is dat wat hij draagt geen gezag maar ruis is.

26 november 2016

=0=

 

Bestwil

Leugentjes om bestwil (‘kleine witte leugens’, zeggen de Engelsen) zijn het voorrecht van mensen. Het zou organisaties (ondernemingen, verenigingen, overheidsinstellingen) verboden moeten zijn er gebruik van te maken en het zou ze al helemaal verboden moeten worden mensen te verleiden, of nog erger: te dwingen, tot het begaan van een leugentje om bestwil. Zo zou ik willen beweren dat de verklaringen over zzp-schap grotendeels een leugentje om bestwil zijn en dat, als we ons dat tot ons laten doordringen, we de ‘opdrachtgevers’ die zzp-ers op hun verklaring geloven en de wetgevers en uitvoeringsinstanties die dergelijke verklaringen eisen en toetsen allemaal een schop onder hun kont moeten geven. Ook een witte leugen is een leugen.

De tijd voor die tuchtiging (ik houd van de woorden van Reve) is gekomen. Dat heeft niets met Sinterklaas en alles met staatssecretaris financiën Wiebes en werkgeversvoorzitter Hans de Boer te maken. Alleen al het feit dat het om dit duo gaat geeft aan dat het foute boel is. Bij de zzp-ers gaat het niet om werkgevers maar om opdrachtgevers en bij zzp-ers gaat het niet om financiën maar om sociale zaken en werkgelegenheid. Degenen die zouden moeten spreken (de opdrachtgevers, de minister van SZW) doen dat niet en de protesten worden pas gehoor als de werkgeversbaas protesteert. En niet alleen protesteert, maar ook de richting aangeeft: het arbeidsrecht moet op de schop en dan in het bijzonder het gezagscriterium daarbinnen, het gezag dat van de werkende een werknemer maakt en van diens baas een werkgever. De staatssecretaris is onmiddellijk in de houding geschoten. Er werd al op gestudeerd en nu gaat er nog meer op gestudeerd worden.

Gestudeerd? Waarop ook weer? Het kan niet het gezagswoord zijn. Er is bij het verrichten van arbeid sprake van gezag zodra de opdrachtgever zich het recht heeft voorbehouden te kunnen interveniëren in het arbeidsproces. Is dat de situatie dan is de opdrachtgever ook werkgever en dan geldt het arbeidsrecht. Gaat de bevoegdheid van de opdrachtgever niet verder dan de controle op het afgesproken product dan is er alleen een opdrachtrelatie en geen arbeidsrelatie. Dat is allemaal heel eenvoudig en heel eenduidig vast te stellen – op voorwaarde dat er niet gejokt wordt, in welke vorm dan ook dus inclusief de kleine witte leugen om bestwil.

De overheid heeft met de VAR en tegenwoordig met de DBA het jokken geïnstitutionaliseerd door het verstrekken van de juiste informatie over wie waarop rechtens toeziet aan de belanghebbenden over te laten. Dat heet de kat op het spek binden. Wie zich het meest aan het spek te goed zal doen is eenvoudigweg een kwestie van krachts- en machtsverhoudingen. Over de uitkomsten moeten we ons geen illusies maken. Wiebes is alleen zo dom geweest zich daar wel enige illusies (hem ongetwijfeld ingefluisterd door zijn minister van SZW) over te maken. Dat heeft De Boer hem ingepeperd en nu is Wiebes schielijk zijn hok weer ingevlucht. Beschamend. Maar men moet wat over hebben voor een kabinet dat als enige ambitie heeft ‘de rit uit te zitten’.

Men hoeft de arbeidswet van 1907 niet aan te passen, althans niet wat betreft het gezagswoord. De aanpassing betreft niet de wet maar alleen de context van de wet. De arbeidswet van 1907 dateert van voor het stelsel van de sociale zekerheid en het is dat stelsel dat de tand des tijds steeds slechter doorstaat.

Waarom willen werkgevers/opdrachtgevers af van het gezagswoord? Nu, niet omdat ze geen aanwijzingen over het arbeidsproces willen geven want daar hebben ze nog altijd legio mensen voor in dienst. Nee, ze willen ervan af omdat indien er sprake van gezag is er ook sprake is van de plicht tot het betalen van sociale premies en, vanaf de andere kant bekeken, van het recht op sociale verzekeringsuitkeringen. Van die plicht worden werkgevers maar al te graag verlost en daarom huren ze zzp-ers in, transformeren zichzelf van werkgever in opdrachtgever, zijn goedkoop uit en zetten bovendien de werknemers die ze nog wel hebben onder druk: voor jou tien zz-pers.

Wordt er dan ook feitelijk geen gezag uitgeoefend? Welzeker wordt dat uitgeoefend maar als opdrachtgever en opdrachtnemer allebei ontkennen dat het zo is wordt er geen gezag uitgeoefend en hoeft er niet te worden betaald; we liegen omdat het gedrukt staat. Meer nog, de opdrachtgever weet dat de zzp-er een aantal belastingvoordelen mag incasseren waarmee de zzp-er zijn ontbrekende sociale zekerheden kan compenseren maar die natuurlijk niet immuun zijn voor de gretige calculaties van de opdrachtgever. Die profiteert twee keer. Eén keer door het niet-afdragen van premies, één keer door het afromen van het belastingvoordeel van de zzp-er. Ik begrijp dat de pensioenfondsen door hebben dat zij hun premies moeten verhogen, dat dit de werkgevers nog onwilliger maakt het ooit nog aan te leggen met een werknemer en dat opdrachtgevers daar – dat is zo vanzelfsprekend dat het niet eens meer wordt vermeld – niet op kunnen worden aangesproken.

Laat ik het zo zeggen. In de wereld van de arbeidsrelaties wordt heel heel heel heel veel minder gelogen dan in de wereld van de opdrachtrelaties. Dat is niet moeilijk aan te tonen. En daarom moet een volgend kabinet gaan studeren op een aanpassing van het gezagswoord en wel zo dat er in de toekomst geen touw meer aan vast te knopen zal zijn. Anders worden de werkgevers/opdrachtgevers boos.

25 november 2016

=0=

 


Oplichten

In een artikel van Jesse Frederik, vandaag in De Correspondent, wordt beschreven dat de ongelijkheid in ons land vermoedelijk groter is dan we denken. Het blijkt dat de rijken grootscheeps belasting ontduiken en het blijkt dat de belastingen hen daarbij bijzonder behulpzaam zijn. De kans dat er net zoveel aan belasting wordt ontdoken als er belasting wordt betaald is niet denkbeeldig en dat degenen die duiken grotere vissen zijn dan degenen die betalen is algemeen bekend. Maar om hoeveel het gaat, dat weten we niet. De belastingdienst schept de mogelijkheden voor selectief winkelen, het CBS registreert wat er daarna nog overblijft. Ik citeer: ‘Het CBS weet niet hoeveel de rijkste Nederlanders aan belasting ontduiken; hoeveel ze opsparen in hun eigen bedrijven; hoeveel ze aan zichzelf uitkeren boven een kwart miljoen euro; en of hun steekproef van Nederland de rijkste Nederlanders wel correct meeneemt.’ Lees het, laat het op je inwerken en wordt boos. Vergeet vooral dat laatste niet.

De belastingplichtigen staan de de informatie over wat ze hebben en wat ze verdienen ongaarne aan de overheid af. Vandaar dat de overheid het ons niet vraagt maar oplegt. Wanneer de overheid, van haar kant, het gemakkelijker maakt om met die informatie te sjoemelen ondergraaft ze haar eigen belastingmonopolie en in één en dezelfde beweging ondergraaft ze de burgerlijke belastingmoraal. Belastinginning en het opleggen van belasting staan en vallen met adequaatheid en volledigheid van de verstrekte en ontvangen informatie. Het alternatief voor adequaatheid en volledigheid is willekeur en niets is beter dan willekeur om het moreel te vernietigen en en passant ook de moraal uit te schakelen. De huidige informatiehuishouding van de overheid is noch volledig, noch adequaat. Belastinginformatie is in het reguliere geval het verschil dat oplicht zodat je kunt zien of je al dan niet moet betalen, het is in het huidige en al lang niet meer reguliere geval het verschil waarmee de oplichter wegkomt en waarvoor de reguliere belastingbetaler moet opdraaien. Het zou niet moeten mogen maar het kan en wat kan wordt gedaan. Waarom doet u dit? Omdat ik het kan en omdat het kan.

Dat het allemaal maar kan komt omdat informatie handelswaar is. Dat is het niet natuurlijk want niemand betaalt voor wat hij toch al weet, dus je moet er handelswaar van maken, bijvoorbeeld door er voorkennis van te maken, of een geheim, of een code met een sleutel waar je voor moet betalen. Een informatiemarkt denatureert informatie en die markt is daar inmiddels zo voortreffelijk in geslaagd dat niemand nog gelooft wat de productinformatie belooft of wat de overheidssite aan informatie biedt met betrekking tot inentingen of het zzp-schap, of, als was het een parafrase van artikel 1 van de Grondwet, met betrekking tot wat dan ook. Het begrip informatiemarkt is een even verneukeratief oxymoron als het begrip intellectueel eigendom en tegelijk zien we weinig markten die zo bloeien als die voor informatie en intellectueel eigendom.

Informatie is een publiek goed. Als het er eenmaal is kan iedereen er gebruik van maken zonder dat daarmee de voorraad voor anderen kleiner wordt en het is buitengewoon inefficiënt, en dus duur, om mensen van het gebruik ervan uit te sluiten. Zolang de informatie er nog niet is, dus zolang we nog niet weten of het verschil dat we willen maken ook echt een verschil is dat de moeite waard zal blijken, mogen we best vooor onze moeite een beloning vragen – als dat verschil makende verschil er inderdaad komt. Die beloning kan uiteraard geen marktvergoeding zijn; het zal een publieke vergoeding moeten zijn. Er is geen markt voor geopenbaarde informatie want eenmaal geopenbaarde informatie is bekende informatie en niemand is zo gek te betalen woor wat je toch al te weten bent gekomen.

Er is geen markt voor publieke goederen en daarom is een informatiemarkt is een onmogelijk ding. Toch bestaan ze. Er komen er zelfs steeds meer van, met dank aan de overheid. Als je bijvoorbeeld vermoedt dat regeling A beter voor je portemonnee is dan regeling B en je weet dat er tal van informatiemakelaars zijn (consulenten, adviseurs, actuarissen, juristen, econometristen, wiskundigen) die dat precies voor je kunnen uitrekenen dan ben je bereid voor die informatie – hoe openbaar die informatie in principe ook is – te betalen. Diezelfde makelaars kunnen je ook helpen voor de overheid verborgen te houden wat de overheid niet hoeft te weten of waarvoor de overheid, als ze het te weten zlou willen komen, simpelweg de capaciteit niet heeft of niet ter beschikking wil stellen. Een bloeiende informatiemarkt kortom. Open voor allen die het kunnen betalen. Niet iedereen kan betalen. Dat doet er niet toe als het om een publiek goed gaat, het doet er alles toe als het om een markt gaat.

Overheden en markten functioneren het best als de informatie waar ze van afhankelijk zijn betrouwbaar, volledig en begrijpelijk is. De informatie die we echter voorbij zien komen bij overheden en op markten is onbetrouwbaar, onvolledig en onbegrijpelijk, tenzij je bereid bent te betalen en daarmee het gebruik voor anderen te beperken of op z’n minst te ontmoedigen.
Inefficiënte markten, ongeloofwaardige overheden. Het zijn gouden tijden voor oplichters.

24 november 2016

=0=

 

Richting

En nu zijn we al zover dat ik moet aannemen dat de vrijheid van meningsuiting belangrijker is dan de vrijheid. Wat is vrijheid? Vrijheid is in de allereerste plaats de vrijheid van beweging. De vrijheid van beweging is pas af met de vrijheid van meningsuiting. Omgekeerd is vrijheid van meningsuiting zonder vrijheid van beweging een gemankeerde vrijheid van meningsuiting.

Wij leven in het land van de gemankeerde vrijheid van meningsuiting, een vrijheid die nogal eens wordt misbruikt om de vrijheid van beweging van anderen te belemmeren. Hou ze tegen, verbied ze de toegang, gooi ze eruit, het zijn steeds populairder kreten. De vrijheid van meningsuiting als wapen om de bewegingsvrijheid van anderen tegen te gaan. Treurig. Op zichzelf al en extra treurig als de vrije mening wordt geventileerd dat er geen belangrijker vrijheid is dan de vrijheid van meningsuiting.

Ik heb het over dorpsnar Theodor Holman. Die schrijft (afgelopen zaterdag in het Parool): ‘In een democratische rechtsorde is de vrijheid van meningsuiting niet een groot goed, maar het grootste goed. Overtreffende trap! Want noodzakelijk voor diezelfde democratie.’ Grote woorden, ongetwijfeld van iemand die zich geen zorgen hoeft te maken over zijn bewegingsvrijheid. Althans, geen zorgen over de staat, die hem ongetwijfeld geen strobreed in de weg zal leggen. Het gevaar komt voor hem niet van de staat, maar van de straat.
Het klimaat is ‘dreigend’, een kwalificatie van Paul Cliteur (interview in de Volkskrant, 19 november).

Beiden vinden dat de staat daar iets aan moet doen en wel door iedereen die zich bedreigd voelt in zijn recht op vrije meningsuiting terzijde te staan. De heren vertrouwen hier niet op het recht maar op de staat en niet alleen dat (want gelijk hebben ze), ze vinden dat het recht hier niets te zoeken heeft (want ongelijk hebben ze). Het recht mag zich niet mengen in de politiek van de staat (Cliteur meent dat daarmee de trias politica onderuit wordt gehaald), de staat moet zich uiteraard wel in het recht mengen (anders zou van nieuwe wetten geen sprake kunnen zijn). Ik noteer: het recht dat Wilders voor het gerecht heeft gedaagd is een verkrachting van de trias, de wetgever die van het recht een fabriek wil maken staat los van de trias. Je zou er zo een complottheorie van kunnen maken en een promotieplaats aanvragen bij Cliteur.
‘In onze democratische rechtsorde is de vrijheid van meningsuiting een groot goed. Maar deze mag niet worden gebruikt ten koste van anderen.’ Het is deze uitspraak van de officier van justitie, enkele dagen gelede, die Holman in het verkeerde keelgat schoot. Het is, zegt hij, ‘[e]en doodenge zin, vooral door dat sinistere 'maar.'’

Sinister. We hebben een officier die meent dat indien de vrijheid van meningsuiting wordt ingezet om de bewegingsvrijheid van anderen te hinderen dat er dan een grens is bereikt. Holman noemt dat sinister. Hij is het met Cliteur eens dat het proces tegen Wilders überhaupt niet had mogen plaatsvinden. De trias is geen kwestie van checks and balances, de trias is een kwestie van boven- en onderschikking. Dat, overigens, noem ik pas sinister.
We riepen lang tegen alle gekneusde moslimzielen dat er wel wat eelt op hun ziel mocht en dat, als het ze echt te erg werd, de weg naar de rechter altijd open stond. Dat was de richting en die richting was geen eigen richting.

Verdedigers van de vrijheid van meningsuiting zoals Holman en Cliteur – verdedigers van een gemankeerde vrijheid van meningsuiting – zijn inmiddels van mening dat de weg naar de rechter moet worden afgesloten.

21 november 2016

=0=



Temmen

Het sociaal recht (arbeidsrecht en sociale zekerheidsrecht) heeft als opdracht de markt te temmen. Het zijn de woorden van Irene Asscher-Vonk, de moeder van de minister. Het gaat niet goed met de opdracht. Daar kan zij niets aan doen, maar haar zoon, die sinds eind 2012 de SZW beheert wel.Het sociaal recht begint meer en meer te lijken op het belastingrecht, inclusief alle bijzondere bepalingen, uitzonderingen, specifieke toepassingen en vrijstellingen, en profijtelijke ontsnappingsroutes waarbij de grens tussen legaal en extra-legaal niet meer aan te geven is en illegaliteit alleen iets voor de dommen is. Een gatenkaas, kortom. Het sociaal recht is soms van toepassing op alle werkgevers, soms op werkgevers met niet meer dan 100 personeelsleden, of met niet meer dan 50 personeelsleden, of met 25 of met 10. Er zou al veel gewonnen zijn als het arbeidsrecht werd afgestemd op de MKB-ondernemer (zoals de EU dat vraagt) maar daar zijn we in ons land nog niet aan toe. En er is veel te winnen bij het uit de arbeidsovereenkomst (en dus bij de werkgever) weghalen van sociale zekerheidsrisico’s en die risico’s weer op collectief niveau af te dekken. Zou een boel ontwijkende bewegingen schelen, zou de discussie over zzp-ers eerlijker maken, zou payrollers veel gras voor de voeten wegmaaien, zou tal van idiote ondernemingsconstructies overbodig maken en zou van de sociale zekerheid weer een zekerheid maken – in plaats van een kostenpost waarop uit concurrentieoverwegingen zoveel als mogelijk beknibbeld moet worden. Voorheen werd de concurrentie getemd, nu aangemoedigd.

Ik schrijf dit vrijdag, even na vijf uur, het weekend is net begonnen en Wiebes heeft besloten de Wet DBA tot 2018 in de ijskast te zetten. Merkwaardig. Hans de Boer roept op om het gehele arbeidsrecht aan te pakken (de arbeidswet van 1907 moet op de schop) en de staatssecretaris volgt. Ja, zegt hij nu ook, met die begrippen uit 1907, de ‘vervangbaarheid’ en de ‘gezagsverhouding’, is het toch net wat ingewikkelder gesteld dan hij met z’n wet had gedacht. Er wordt al op gestudeerd, maar dat wou de staatssecretaris even niet afwachten. Waarom eigenlijk niet? Ook met alle regelingen voorafgaand aan de Wet DBA ging het arbeidsrecht steeds verder onderuit en op de ongemakkelijke en contraproductieve verwevenheid van shoppen in de wereld van de sociale zekerheid, shoppen in de wereld van de ondernemingsvorm, shoppen in de wereld van de arbeidsrechtelijke plichten en shoppen in de wereld van de fiscaliteit is al zo vaak gewezen dat er geen uitstel maar haast geboden is.

Het lijkt weer nergens op.

18 november 2016

=0=

 


Ego


Worden we bedreigd door een golf van egoïsme of door een golf van egocentrisme? Ik zou zeggen door het laatste, door egocentrisme en ik voeg daar aan toe dat de oorzaak van die golf minder het neoliberalisme is dan de sociale media. Het egoïsme sluit ons af van de noden van anderen, maar verliest die ander noch diens noden ooit uit het oog. De anderen zijn concurrenten en hun noden zijn onze markten. Dat ligt geheel anders bij het egocentrisme, en al helemaal in het sociale egocentrisme dat het eigen product is van de sociale media. In het egocentrisme is de ander geen concurrent maar een stoorzender en in het egocentrisme willen we van de noden van de ander niet horen, onze eigen noden zijn de enige maatstaf waaraan we de kwaliteit van de wereld aflezen.

Het neoliberalisme was er eerder dan de sociale media. Dat zou een causaal verband kunnen doen vermoeden tussen het onbekommerde egoïsme van het neoliberalisme en het onbelemmerde egocentrisme van de sociale media. Op het moment dat ik dit schrijf heb ik nog geen idee of er iets van oorzaak en gevolg in het spel is, maar als ik niet helemaal blanco wil beginnen dan zou ik het tegen alle spelregels in omdraaien: het egoïsme wordt gevoed door het centrisme en dat het kan komt door de politieke aggregatie van individueel egoïsme in een nationaal bijgekleurd groepsegoïsme. Of het zo is? Als gezegd, ik weet het niet. Ik wil de mogelijkheid er van nagaan – dat is voor het moment genoeg.
Op het eerste gezicht zou ik de aanvankelijk door mij geponeerde stelling dat egoïsme leidt tot egocentrisme al willen verwerpen. Om de bekende en vaak herhaalde redenen. Egoïsme is een situatie die zichzelf in de wielen rijdt. De meesten onzer zijn slim genoeg om een egoïst te leren herkennen en als het eenmaal zo ver is dan mijden we hem liever dan dat we hem naar ons toehalen.

Maar dat is hetzelfde als zeggen dat we een egoïst onze klandizie onthouden als hij die nodig heeft en dat we ook niet zullen ingaan op een verzoek van zijn kant, bijvoorbeeld een verzoek om krediet. Krediet veronderstelt vertrouwen en een egoïst vertrouwen we niet. Vandaar dat egoïsten altijd zullen proberen zich beter voor te doen dan ze zijn. Met weinig succes, want ook hier komen ze zichzelf tegen en snijden zichzelf in de vingers. Het succes van de egoïst is in alle op aanwezigheid gebaseerde relaties niet groot. Maar, de egoïst leert daar in de regel van en mengt z’n egoïsme bij met wat mensvriendelijker componenten. Pure egoïsten zijn uiteindelijk zeldzaam. Uit welbegrepen eigenbelang passen ze zich aan: de paradox van de egoïst is dat er op de wat langere duur alleen maar paradoxale egoïsten zijn.

Het succes van de egoïst groeit bij relaties die niet van aanwezigheid afhankelijk zijn, bij onpersoonlijke relaties die – het woord suggereert het al – niet afhankelijk zijn van de personen die er op een gegeven moment mee bezig zijn, bij relaties waarbij de persoon toevallig en onverschillig is, bij relaties waarin je niet voor jezelf maar in opdracht van een ander handelt. Dan is de persoon vervangbaar door elke andere (en steeds meer ook door software van allerlei soort) en dan is, in tegenstelling tot wat je zou verwachten, de kans op egoïstisch gedrag groot en is de kans dat deze persoon of dit type interactieve software leert van de nadelen van egoïsme klein. Hoe groot en hoe klein hangt af van de beslissingspremissen waarmee de persoon/software wordt uitgerust, en eventueel (in het geval van de persoon) van het verzet dat die persoon aantekent. Als het te gek wordt heeft de klokkenluider ook nog wat te doen. Weinig, dat wel, en van een hoge risicoscore voorzien want tegen de instructie in gaan is linke soep en wie het doet weet dat hij daarmee een spoor achterlaat dat hij nooit meer kwijt raakt. Een klokkenluider is voornamelijk een waarschuwing voor toekomstige klokkenluiders.

De kans op dit type georganiseerd egoïsme is in het neoliberale tijdperk toegenomen. Dat heeft te maken met ‘financialisering’, als gevolg waarvan alle zakelijke overwegingen verdwijnen achter, dus moeten wijken voor, die ene bepalende zakelijke overweging van de financiën. Het heeft te maken met de gelijktijdig met het neoliberalisme opgekomen digitalisering, als gevolg waarvan we iedereen moeiteloos als markt kunnen beschouwen en behandelen, zonder dat we daar meer voor nodig hebben dan een IP-adres en enige door cookies opgeduikelde informaties over koopgedrag en verdere interesses. Maar het heeft geloof ik veel minder te maken met de opkomst, als stroom binnen de digitalisering, van de sociale media en de stormachtige zegetocht van groepsegocentrisme. Ik geloof, omgekeerd, dat het groepsegocentrisme het groepsegoïsme bevordert – dat de causale lijn in een andere richting gaat als ik aanvankelijk opwierp. 

Raar woord, groepsegocentrisme, het egocentrisme van gelijkgestemden. Ik denk dat Donald Trump de groep groter maakt dan we gewend zijn (bij hem is de groep even groot als zijn  America, en America bij hem is wat het ‘volk’ is bij rechts in Europa) en dat bij hem – wat ook oorzaak mag zijn, wat ook gevolg mag zijn en wat ook de relatie oorzaak-gevolg mag zijn – groepsegoïsme en groepsegocentrisme beide worden aangesproken. Daarom is de man gevaarlijk en hoewel ook ik aanneem dat de mensen die op Trump stemden vanweg het egoïsme van de groep van een zeer koude kermis zullen thuiskomen is het kwaad dan al geschied, het kwaad van een groepsegocentrisme dat van een dergelijke koude kermis alleen maar sterker zal worden.

Groepsegoïsme (‘onze’ banen, ‘onze’ voorzieningen, ‘onze’ cultuur) loopt via de cultuur (‘onze’ cultuur, ‘onze’ manier van leven, ‘onze’ waarden) steeds rimpellozer en, gegeven de sociale media ook steeds sneller en heftiger, over in groepsegocentrisme. Waar het naïeve en tamelijk kansloze ‘economisme’ van het groepsegoïsme een verbond sluit met het verbeten ‘nationalisme’ van het groepsegocentrisme, en dat gebeurt in steeds meer landen, dan nemen de verantwoordelijkheden van de massamedia en van de politieke partijen alleen maar toe. Ik heb voorlopig niet de indruk dat ze die ook willen hebben, laat staan nastreven.

17 november 2016

 

Teken

Er is een tijd geweest dat een groot deel van de bevolking voorstander was van een robuuste bescherming voor allen die in de knel zaten. Dat kwam omdat je ervan uit kon gaan dat als jij een keer in de knel kwam die bescherming zich ook over jou zou uitstrekken. Of in elk geval dacht je dat je daar van uit kon gaan.

Daar is verandering in gekomen. Een groot deel van de bevolking gaat er nu vanuit dat tegen de tijd dat jij hulp nodig hebt er geen geld meer voor is. Of als er nog wel geld is dat de voorzieningen niet meer bestaan en het geld ergens anders naar toe kan. Die verandering heeft in korte tijd beslag gekregen. De bestuurlijke formule ervoor is dat wat rechten waren voorzieningen zijn geworden, en dat voorzieningen nergens recht op geven omdat we ze anders net zo goed rechten hadden kunnen blijven noemen. De sociale formule is dat je bestuurders niet kunt vertrouwen. Bestuurders denken dat als we elkaar weer leren vertrouwen we geen rechten meer nodig hebben, burgers denken dat je rechten nodig hebt om, ook als er geen sprake is van een gebrek aan vertrouwen, het conflict met de bestuurders aan te kunnen gaan. De burgers hebben gelijk, de bestuurders vrezen binnenkort te worden gewogen en te licht bevonden. De bestuurders noemen het populisme, dat is het niet, het is doodgewone bestuurlijke wanprestatie waartegen nu eindelijk protest wordt aangetekend.

Het merkwaardige is dat toen de meerderheid nog zeker was over de zekerheid die meerderheid zwoer bij een formule waarbij wat voor de één gold voor allen zou gelden. Niet voor allemaal tegelijk natuurlijk, maar voor allen afhankelijk van gebeurtenissen (ziekte, werkloosheid, ouderdom), die ons allemaal kunnen (sociale verzekeringen) respectievelijk zullen (volksverzekeringen) overkomen.

De formule werd ontwikkeld in een periode waarin het land aanmerkelijk armer was dan nu en waarin we juist door het bieden van zekerheid rijker werden dan ooit tevoren, dus de vraag of we arm van zekerheid worden is een valse vraag. Zekerheid is rijkdom en het garanderen van zekerheid is een belangrijke, zo niet de belangrijkste, component van rijkdom. We moeten daarom niet kijken naar armoede maar naar rijkdom en we moeten ons afvragen wat ervoor heeft gezorgd dat we, hoewel we steeds rijker zijn geworden, ons de rijkdom van zekerheid niet langer wilden toestaan.

Hoe meten we onze rijkdom? Neem bijvoorbeeld het aantal verkochte auto’s per tijdseenheid. Verkopen we er meer dan zijn we rijker geworden want ons BNP is gestegen. Die auto’s moeten ook nog ergens op kunnen rijden. Dat noemen we wegen en hoe rijk we daarvan worden hangt af van wie ze aanlegt (meer rijkdom bij particuliere aanleg) en of ze voor iedereen gratis zijn of worden geëxploiteerd (meer rijkdom bij exploitatie). Hoe je van één en dezelfde weg rijker dan wel armer kunt worden is een boekhoudkundig geheim. Met publiek-private aanleg en met tolwegen ben je rijker dan wanneer alleen de staat het in handen heeft. Zo is de meerderheid in ons land de afgelopen decennis heel veel rijker geworden zonder er iets van gemerkt te hebben. Bestuurders, ja die hebben er iets van gemerkt en als wij dat merkten reageerden de bestuurders zoals bestuurders altijd reageren. Met een beroep op ons vertrouwen.

Dat is allemaal nog tot daar aan toe (hoe erg het ook is), we zijn met die auto (met die computer) en die weg (dat internet) nog niet klaar. We hebben de files nog niet gehad, de milieuschade hebben we nog niet gehad, het verlies van dat zeldzame plekje waar niemand ooit kwam en nu in de Lonely Planet terecht is gekomen hebben we nog niet gehad. En nu zitten we plots met een heel ander probleem: we kunnen al die auto’s optellen en al die wegen optellen en zeggen dat het BNP groeit, maar wat doen we met de wetenschap dat die auto’s elkaar in de weg zitten, dat die wegen altijd verstopt zijn, en dat er nog tal van andere onaangename externe effecten zijn die we nooit in het BNP tegenkomen? Wat hebben we dan aan dat BNP als het wel aparte dingen bij elkaar weet te tellen maar niet de misère die gepaard gaat met het gebruik van al die dingen, als gevolg waarvan we elkaar tegenkomen als concurrenten om wegen waarvan er te weinig zijn, als concurrenten om schone lucht die we door ons eigen gedrag vervuilen, als concurrenten om rust die we nergens meer kunnen vinden?

Je spullen zijn van jou, in het gebruik van je spullen kom je anderen tegen en onder omstandigheden zoveel anderen dat het plezier van het gebruik er voor de meerderheid wel van af gaat. Het bezit is privé, het gebruik is sociaal en om dat laatste een beetje prettig te houden is publieke interventie onontbeerlijk omdat je anders in de situatie terecht kunt komen dat je steeds maar hoort dat we weer rijker worden en dat je het nooit voelt. Dat is geen wonder, want als we elkaar als hinder zien worden we daar niet rijker van. Storend is wel dat de oude mantra dat nog meer bezit van spulletjes ook het gebruik ervan aangenamer zal maken door het zittende kabinet weer helemaal in het zonnetje is gezet.

Tenenkrommend. Waar meer publieke interventie nodig is beveelt dit kabinet ons meer consumptie aan, want dan ‘merken’, dan ‘voelen’ de mensen tenminste dat de nieuwe rijkdom ook hen heeft bereikt. Hoe politiek dom kun je zijn. Aan publieke interventie heeft het al enige tientallen jaren (de jaren van het neoliberalisme) ernstig geschort, of, erger nog, de bestuurders die publieke interventies in goede banen hadden moeten leiden zijn er meer en meer toe overgegaan om als oplossing voor elk probleem de markt aan te prijzen. De markt moet het fileprobleem oplossen, het huizenprobleem oplossen, het scholenprobleem oplossen, het banenprobleem oplossen. Intussen slibben de wegen dicht en dus komen tolwegen en rekeningrijden weer voorbij om, met een buiging naar de markt, de kleine beurs het autorijden tegen te maken.

Intussen neemt de woningnood toe, segregeren scholen, en staat de arbeidsmarkt stijf van de discriminatie. Er is een run op huizen, op goede scholen, op banen die nog net wat meer zijn dan de luimen van opdrachtgevers. De huizenmarkt is overspannen en mensen nemen overhaaste beslissingen want dat is waar de markt om vraagt. Ouders kopen steeds meer huiswerkbegeleiding en examentraining in om hun kroost geplaatst te krijgen, te houden en al voor te bereiden op de volgende ronde en scholen doen met hun onvrijwillig/vrijwillige ouderbijdragen hun duit in het zakje. Op scholen wordt publieke interventie ontlopen door met halfzachte inkomensmaatregelen de kleine beurs buiten het pand te houden. En op de arbeidsmarkt neemt niet alleen het aantal banen toe maar ook het aantal oneigenlijke baanequivalenten (stages, workfare) – en het aantal concurrenten dat bereid is je te onderbieden.

Het wachten op de oplossing van de markt wordt sleets, de burgers worden ongeduldig, de bestuurders worden zenuwachtig. In hun angstdromen over Trump keren ze een beetje op hun schreden terug of althans, ze zeggen dat de markt niet alles oplost.

Ik denk dat ze geen idee hebben wat ze dan wel moeten doen. Ze wachten af of ze gewogen en te licht bevonden gaan worden. Het populisme is geen teken aan de wand, bestuurlijke verwarring is dat wel. Verwarring is het mene tekel van de bestuurder.

16 november 2016

=0=

 

 

Tijdperk

Wij leven in het informatietijdperk. Informatie is de zuurstof in de atmosfeer van de digitale wereld. En net als in de echte wereld is de atmosfeer behoorlijk vervuild. Wat we nodig hebben is een informatieklimaatverdrag.
We weten dat onzin geen ontkenning van zin maar een deel van zin is, of beter, een aspect van zin. Zin houdt pas op waar chaos begint en alles wat niet chaos is valt binnen zin. Uit chaos kan zin ontstaan omdat chaos structuur kan aannemen en tot systeem kan worden en daarmee binnen de sfeer van de zin kan komen. Maar dat is een ander verhaal. Voor nu geldt dat onzin zin is. Wat voor onzin geldt gaat eveneens op voor waanzin, zij het dat waanzin beter als het grensgeval van zin kan worden beschouwd. Niettemin, de classificatie waanzin is nog altijd een zin-classificatie, een zinnige classificatie. Wij herkennen de classificatie, de waanzinnige niet of niet altijd en zeker niet per definitie en we verwachten dat ook niet. Ten slotte, ook zinloosheid is een categorie die niet ontsnapt aan zin, en dus aan de zin van de zingeving. Onzin, waanzin en zinloosheid zijn informaties over zin – dat is één reden waarom we er eindeloos over communiceren.

A-symmetrische informatie is informatie, desinformatie is informatie en ook ruis is informatie, het is het type informatie waarvan we niet precies weten wat we ermee aan moeten. Informatie is een verschil dat een verschil maakt (het is een zegen dat niet elk verschil verschil maakt, anders zouden we volledig overgeleverd zijn aan alles wat op ons afkomt) en zolang we aan die omschrijving vasthouden weten we dat onbegrijpelijke, bedrieglijke en verwarrende informatie wel degelijk informatie is. Het informatietijdperk is zelfs steeds meer het tijdperk van de onbegrijpelijke, bedrieglijke en verwarrende informatie. Wat voor de ene persoon de onbegrijpelijkheid van informatie is omdat hij aan de minkant van de symmetrie staat is voor de andere persoon het soort desinformatie waar je rijk van wordt en voor een derde persoon is het de ruis waarvan je nooit zeker bent of het iets betekent en wat het dan betekent als het al iets betekent. Daar moet je niet te lang in blijven hangen want doe je dat, dan heb je niet in de gaten dat het, misschien, een opzettelijk aangelegd rookgordijn is waarachter anderen zich verschuilen om, in de tijd dat jij aan het puzzelen bent om uit te vinden wat er aan de hand is, dingen uit te halen die niet in je voordeel zijn.

Wie dit allemaal nog niet wist, wist het natuurlijk best maar was het hooguit even vergeten en die weet het nu weer wel, na de verkiezingsstrijd in de VS. Het is overigens wel pijnlijk dat we in ons land ook mensen hebben die het met Trump en Wilders eens zijn, hun racisme en discriminatie bagatelliseren en die tegelijk en op even verontwaardigde, verongelijkte, bittere en heftige toon beweren dat Marokkanen geen ras zijn in de zin van de discrimiatiewetgeving en dat Sinterklaas en Zwarte Piet horen bij een kinderfeest voor alle kinderen (ja, ook Marokkanse kinderen), een kinderfeest dat we de kinderen niet af mogen nemen. Om de ruis uit de vorige zin weg te nemen voeg ik eraan toe dat instemming met Wilders of Trump en een bagatel maken van discriminatie niet het voorrecht van één bepaalde groep is. Het is nog veel erger: de bagatellisering van discriminatie bestrijkt een veel groter aantal mensen dan het aantal dat het met Wilders dan wel Trump eens is en de overlap tussen beide is empirisch en daarmee bedoel ik: niet begripsmatig. Goed, dit is een zijpad, ik wou het even kwijt.

Hoewel, een zijpad? Bovendien lopen de merken door elkaar, en dat des te meer nu we met behulp van internet en het web alle vindplaatsen en alle registraties van informatie kunnen opsporen en nu, omgekeerd, het internet en het web ons als informatie beschouwen en ons bestoken met ‘gepersonaliseerde’ communicaties die ons voortoveren dat het verschil van het verschil dat we toch al zijn nog veel scherper naar voren kan komen indien je van deze dienst gebruikt maakt, indien je je daarop oriënteert, enzovoorts – en die je moeiteloos in contact brengen met anderen die er net zo over denken als jij. In het informatietijdperk zijn de hoofdwegen slecht begaanbaar en ze worden gewantrouwd. In het informatietijdperk neemt het aantal zijpaden razendsnel toe. Soms is het verschil van de zijpaden met loopgraven vooraf nog slechts met de nodige onzekerheid aan te geven en achteraf kan te laat zijn – en het is precies datgene, dat verschil, dat de atmosfeer bedreigt en de capaciteit bezit om meer verschil te maken dan me lief is.

14 november 2016

=0=

 

 

Betreurenswaardig

In de reactie van Nederlandse parlementariërs op de overwinning van Trump valt me hun verbazing op over het feit dat een man die liegt en bedriegt, die ophitst en haat zaait, daarvoor  door de kiezer niet wordt afgestraft maar beloond. Niemand die met de observatie kwam dat Clinton met haar kwalificatie van de Trump-aanhangers als ‘betreurenswaardigen’ Trump meer heeft geholpen dan alle vuilbekkerij van die man bij elkaar.

Natuurlijk, niemand vond het een slimme zet van Clinton. Tegelijk vond vrijwel iedereen die er commentaar op leverde dat het hier niet zozeer om betreurenswaardige als wel om beklagenswaardige mensen ging, mensen die toch al in de hoek zaten waar de klappen vielen, mensen die hun baan waren kwijtgeraakt en met hun baan niet alleen hun inkomen maar ook hun toekomstperspectief, hun trots op henzelf, hun regie over hun eigen bestaan. Betreurenswaardig is een afwijzende kwalificatie, beklagenswaardig is een paternalistische kwalificatie. Beide kwalificaties ontkennen waarde en waardigheid van de betreffende mensen. Beide kwalificaties zien de betroffenen als een probleem en niet als een meer of minder belangrijk deel van de oplossing.

Trump heeft deze kwestie op scherp gezet en hij heeft daarmee en passant de belofte van Obama (‘het gaat er niet om waar je vandaan komt, het gaat erom waar je naar toe wil’) op de vuilnisbelt gesmeten. Voor Obama speelde niet herkomst maar toekomst, voor Trump speelt herkomst weer een als vanouds belangrijke rol. En voor Clinton? Voor Clinton was dezelfde herkomst waar Trump op gokte irrelevant – en ze sprak het uit. Jullie niet, jullie zijn onderdeel van het probleem, niet van de oplossing. Dat hebben ze uitstekende begrepen, gisteren, en ze hebben dat laten blijken in een stem waarvan we niet steeds weten of het een stem voor Trump was, maar waarvan we wel zeker weten dat een stem tegen Clinton was. Trump speelde de herkomstkaart, Clinton deed dat niet, of ze deed het anders, en ze deed het in elk geval niet zoals Obama dat in twee achtereenvolgende campagnes deed.

Welke kaart speelde Clinton dan wel, als ze de kaart van Main Street niet speelde en als ze niet echt uit durfde komen voor de vele visitekaartjes die ze in Wall Street had laten rondslingeren? Lijkt me, inclusief de vraag naar het belang van ‘herkomst’ versus ‘toekomst’, ook voor onze aanstaande verkiezingen, en dus voor dezelfde politici die vandaag weer eens lucht gaven aan hun verbazing over Trump, van enig belang. Mutatis mutandis uiteraard maar als ik denk aan de verkiezingsthema’s valt het wel mee met die muterende mutaties. In nationaliserende culturen, van de VS tot en met de lidstaten van de EU en onszelf niet uitgezonderd, neemt de uniformiteit toe en wat uniformiteit ook is, in elk geval niet de diversiteit die Obama in zijn keuze voor de toekomst en zijn keuze tegen afkomst en herkomst zo na aan het hart bleek te liggen.

Clinton is het antwoord op de vraag naar afkomst, herkomst en toekomst schuldig gebleven. Ik denk dat ze geen antwoord had, dan wel dat haar antwoord geluid zou hebben dat we moeten doorgaan met wat we toch al deden en dan een beetje beter. Zo ongeveer het antwoord van het gros der Nederlandse politici. Zo’n antwoord is geen antwoord, het is de afwezigheid van een antwoord. Die afwezigheid is een politieke doodzonde. En het is betreurenswaardig, dat ook.

9 november 2016

=0=

 

 

Verstand

Wie doneert doet er goed aan z’n verstand te gebruiken. Als je dat nalaat zul je er te laat achterkomen dat je goede gift niet het goede doel dient maar vermoedelijk aan de strijkstok van de organisator van de donaties blijft hangen. Ook mooi, maar je zelf-felicitatie valt op deze manier wel in het water, en dat is jammer, voor jezelf en voor alle toekomstige goede doelen die je nu natuurlijk ook niet meer vertrouwt. Laat je emotie bepalen waar je je donatie kwijt wilt maar doneer pas echt nadat je hebt gecontroleerd of elke donatie-euro bij deze donatie wel het maximale rendement oplevert.

Gebruik je verstand. Een eenvoudige regel die, als ze was toegepast in de verkiezingscampagne van Trump en Clinton het gehele circus een rustiger, overwogener, saaier, slaapverwekkender aanzien had gegeven. Vermoedelijk was er van geen van beide campagnes ook maar iets terecht gekomen. Waarom niet? Omdat het je afvragen of je je tijd en geld niet beter aan iets had kunnen besteden dan waaraan je het nu besteedt erop uitdraait dat je je tijd en geld nergens meer aan kunt uitgeven. Het gras aan de andere kant van de heuvel is altijd groener.

Ik ontleen het verstand-corrigeert-gevoel-argument aan het artikel ‘Bezint eer ge doneert’, uit De Morgen van 5 november 2016. Ik vind het, en dat is vast niet de bedoeling, een ontmoedigend artikel. Het legt je een onuitvoerbare opdracht op. Die opdracht is elke euro zo te besteden dat het marginale nut per euro hetzelfde is. Zo niet, dan heb je je euro’s deels verspild en dat wil je toch niet als je het goede doel wilt steunen? Nee dat wil je niet maar zoals te doen gebruikelijk wordt er niet bij vermeld hoeveel tijd een dergelijke rekenexercitie kost, en evenmin krijg je te horen dat je per exercitie meer tijd kwijt zult zijn dan je überhaupt hebt. Dus, gebruik je verstand en je komt erop uit dat het nog niet goed is. Eigenlijk had het artikel ‘bezint eer ge calculeert’ moeten heten want doneren is calculeren en niet alleen dat want doneren/calculeren gaat behalve over je euro’s ook over je tijd. Heb je je tijd wel goed besteed door aan het calculeren te slaan in plaats van die tijd te besteden met het verdienen van extra euro’s, euro’s die je zelf had kunnen uitgeven en waarvan je een fractie had kunnen afstaan aan de zwerver op de hoek – ook een goed doel, toch?

Dat bedoel ik met ‘ontmoedigend’. Ik geef grif toe dat het handig kan zijn om de zwaartekracht te meten met gewichtloosheid maar dat is niet hetzelfde als de kracht van een argument te meten met tijdloosheid, en dat laatste is nu precies wat de nutsadepten wel doen of, vaker, wat ze veronderstellen zonder de moeite te nemen ons erop te wijzen en dus ook zonder ons erop te wijzen dat wat ze voorstaan niet uitvoerbaar is. Het is niet uitvoerbaar – ik hoef het maar luidop te zeggen en ik bespeur niet een markt om iets uit te laten voeren wat ikzelf niet uitgevoerd krijg. Als ik de tijd niet heb dan heeft iemand vast toch wel tijd? Zeker, maar we ontsnappen niet aan de tredmolen van de herhaling van zetten, de tredmolen die het  gevolg is van de noodzaak om uit te zoeken of de aanbieders op de markt wel datgene in huis hebben wat ik nodig heb – of dat andere aanbieders daar beter in kunnen voorzien. Word ik zo niet opnieuw van het kastje van de muur gestuurd?

Men moet aan het verstand geen opgaven stellen die elk verstand te boven gaan, niet omdat het verstand niet verstandig genoeg is maar omdat je door de tijd wordt ingehaald. Ooit worden we door de machine ingehaald, niet omdat de machine zo verstandig is maar omdat de machine minder tijdsbeperkingen kent dan wij. Ja toch? Het is zoals het is en de poging om je nut zo nuttig mogelijk te nuttigen zonder ooit teleurgesteld te worden is een onmogelijke. Teleurstelling hoort bij nut, net zoals pijn bij plezier. Om dat te weten hoef je slechts één vraag te stellen: wat is het nut van het nut?

6 november 2016

=0=

 

 

Communisme

Volgens Mathijs Bouman (column FD, 5 november 2016) is de aanschaf van een auto een kapitalistische daad en het rijden van een auto een communistische. In de aankoop heerst het verschil, in het gebruik de overeenkomst. Dat kan een probleem opleveren als we onze auto’s allemaal op hetzelfde moment willen gebruiken. Dat is vervelend als je een prachtauto voor duur geld hebt aangeschaft en je schiet net zo min op als je buurman in zijn zesdehands eend. We staan bij gelegenheid allemaal stil en dat, volgens Bouman, levert dan de gelijkheid van de communist op. Om het communisme een hak te zetten moeten we, volgens Bouman, daarom het rijden van een auto gaan beprijzen. Dat is nodig want een file is de communistische droom bij uitstek (iedereen gelijk!) en niemand wil in de file staan. Zo zie je maar, een denker als Bouman zal binnenkort ongetwijfeld met een publicatie komen waarin hij aantoont dat milieuverontreiniging communistisch is omdat we er allemaal last van hebben. Gelijkheid is een last, ongelijkheid een verlichting van de last – voor sommigen. Communistische gelijkheid is de gelijkheid van de stagnatie, kapitalistische ongelijkheid is de ongelijkheid van de vooruitgang.

Noem de wegen waarop al het verkeer rijdt de moderne ‘commons’ en de volgende ‘tragedy of the commons’ wordt door Bouman aangekondigd. We laten je nog wel betalen voor die wegen maar we zorgen dat je er geen gebruik meer van zult maken. Dat is het kapitalisme van Bouman. Ik vermoed dat Bouman van het kapitalisme niets heeft begrepen. Bij de bakker betaalt iedereen hetzelfde voor een brood. Dat was het aardige van de kapitalistische markt, de prijs werd niet bepaald door wie je was, de prijs werd bepaald door het uitgangspunt dat elke klant koning was. In zo’n markt verkoop je nooit ‘nee’ want als het brood op dreigt te raken verhoogt de bakker in het slechtste geval tijdelijk de prijs en neemt zich voor om morgen meer broden te bakken. Daar kunnen die beprijsde wegen van Bouman een puntje aan zuigen. Bouman roept ‘beprijzing’ en meent daarmee iets op te lossen.

De eenvoudige overweging zou moeten zijn dat zelfs als je erin slaagt een boel mensen van de weg te jagen door het rijden op sommige wegen en tijdstippen duur te maken, je dan en daarmee nog niets hebt gezegd over de toereikendheid van die ‘beprijzing’ (een extra belasting, een btw op afgelegde kilometers) voor de oplossing van het echte probleem: de fysieke beperkingen van je wegennet. Ja, je kunt zeggen dat je net als de minister het probleem weer een tijdje voor je uit hebt geschoven maar daarmee bewijs je niets dan je eigen communistische ontsnapping. De problemen zijn er altijd voor iedereen, het soelaas is er telkens opnieuw voor enkelen.

Wat Bouman beweert is dat een markt er niet in bestaat om iedereen voor dezelfde dienst dezelfde prijs te laten betalen maar om voor dezelfde dienst, afhankelijk van plek en tijdstip, verschillend te laten betalen. Het kapitalisme is de economie van Easyjet – dat is het kapitalisme à la Bouman. Het is het kapitalisme van wie het eerst komt het eerst maalt. Het is een atypisch kapitalisme, dit kapitalisme van het tekort, het is niet het typische kapitalisme, het kapitalisme van het surplus. Ik denk dat het atypische kapitalisme aan een enorme opmars bezig is en ik denk dat daarmee de economie van beprijzing in crisis is, een signaal is voor een porbleem en allerminst de oplossing van het probleem.

Het is het kapitalisme van de rantsoenering, niet het kapitalisme van de schaarste en wat Bouman voorstelt is er niet op gericht (en het is er al helemaal niet voor geschikt) de noodzaak van rantsoenering tegen te gaan, het is erop gericht de verdeling van de armoe (want rantsoenering is armoe) te beïnvloeden door het onder te dompelen in de economie van de overvloed en wie overvloed zegt, zegt schaarste. Transponeer het voorbeeld van wegen naar nieren en Bouman zou moeten voorstellen het gebrek aan bruikbare nieren en het gebrek aan nierdonoren te bestrijden met het oprichten van een markt voor nieren, gekoppeld aan het creëren van een wachtlijst, met bovenaan de lijst de mensen die het meest voor een nier over hebben en onderaan de lijst die mensen die niet eens de reis naar het ziekenhuis meer kunnen betalen – want de autokilometers zijn door de beprijzing van Bouman weer duurder geworden. Zo lost het probleem zichzelf op.

Uiteindelijk is elk tekort een tekort aan tijd. Met de file kom je te laat, met wachtlijsten ben je te laat aan de beurt, met de bestelling van een vliegticket wacht je tot je weet dat er echt gevlogen moet worden – en sommigen weten dat eerder dan anderen. Van dat verschil kun je een ‘markt’ maken, en dat is exact waar Bouman op uit is. Maar wat voor verschil hebben we dan? Wat is het verschil van dit verschil met het verschil dat wij ‘voorkennis’ noemen en hoe bepalen we het verschil tussen de informatie die met voorkennis niets te maken heeft en informatie die zijn effectiviteit (het verschil dat het verschil maakt) uitsluitend aan voorkennis te danken heeft? En hoe bepalen we het verschil tussen betrouwbare informatie en gemanipuleerde informatie? Lastige problemen – en wat een intellectuele luiheid om dan iets over ‘beprijzing’ te monkelen.

Wie een stapje verder denkt dan Bouman kan niet anders dan concluderen dat kapitalisme een scheldwoord is en communisme een geuzennaam. En zelfs dat weet de man niet goed over het voetlicht te brengen.

5 november 2016

=0=

 

Pesten

Dat het wrakingsverzoek zou komen was voorspelbaar. Wie ooit iets heeft gezegd dat Wilders’ misnoegen heeft opgeroepen weet dat deze meest onverdraagzame man in ons land daar stampij over gaat maken zodra het in zijn kraam te pas komt. En dan ook nog naar aanleiding van wat ‘onverdraagzaamheid’ precies betekent. Een gotspe. Het is als met tolereren waaronder je iets toestaan, het met iets samen leven, het voor iets respect hebben en het voor iets achting hebben kunt verstaan. Plak dat allemal in een verheven definitie van wat tolerantie zou moeten zijn en de kans op misverstanden is geboren. Dat is niet erg. Het is zelfs goed om al tastend, zoekend, struikelend en weer overeind komend te proeven te leren wat wanneer aan de orde is, en daar weerv van te leren. Tenzij je te maken hebt met Wilders en diens secondanten.

Eén van de rechters in het nu lopende proces tegen Wilders had ooit iets gezegd dat Geert verwerpelijk vond. Voordat het proces begon probeerde Wilders deze rechter al te weren. Dat mislukte en dus was het parool – waar zijn advocaat zich voor heeft geleend – net zo lang spijkers op laag water te zoeken tot er iets gevonden zou worden om de rechter alsnog aan de schandpaal te nagelen. Kijk, twitterde Wilders gisteren, kijk toch, daar vind je wat. Doe er wat aan!

De advocaat deed er wat aan, brak op last van Wilders in in een betoog van de advocaat van de tegenpartij, en verzocht om wraking. Ik weet niet wat de uitkomst van het wrakingsverzoek zal worden, ik weet wel dat elke advocaat die zich afgeeft met Wilders daar besmeurd uitkomt. Knoops heeft zich nu al laten besmeuren. En ik weet ook dat wat de uitkomst ook is, de rechtspraak in Nederland de verliezende partij is. Het zal Wilders worst wezen; dat het ook zijn advocaat worst is had ik niet verwacht. En toch. Hij had het kunnen weten.

Hoe had het ook anders gekund met een man die er ten diepste van overtuigd is dat alleen een juridisch systeem dat hem altijd en onvoorwaardelijk zal steunen een deugdelijk systeem is? Die man is Wilders en voor Wilders is de zaak pas in orde als de onafhankelijke rechtspraak is uitgeschakeld, als de rechtbank altijd en onvoorwaardelijk van mening is wat hij van mening is en omdat dit hetgeen is wat Wilders onder vrijheid van meningsuiting verstaat ziet hij elk proces waarin hij terecht staat als een politiek proces waarin niet hij maar de vrijheid van meningsuiting terecht staat. Och arme. Zo doorzichtig, zo sneu. Maar vergis je niet, er zijn tal van mensen die doorzichtigheid een deugd vinden en sneuheid een aandoening waar ze maar al te graag voor in de bres springen. Om misverstanden te voorkomen, ik heb het hier niet over Paul Cliteur en wel over, hoe zal ik het noemen, over sneue types zoals Theodor Holman. In diens categorie vinden we velen, heel velen. Ik bedoel maar dat Wilders veel steun ondervindt – je moet gewoon niet navragen wat die vrijheid van meningsuiting van Wilders betekent voor de vrijheid van meningsuiting van ieder ander. 
 
Grappig is het wel. Griezelig, ook, dat op de eerste plaats maar toch ook grappig. En tekenend. We hebben de vlees geworden onverdraagzaamheid die zijn beklag doet over de woordkeuze van een rechter die bij een getuige controleert of diens begrip van onverdraagzaamheid een algemeen geldig begrip is of een interpretatie en daarbij ook nog eens een ongelukkig voorbeeld kiest. Ongelukkig? Vooringenomen, volgens Wilders en volgens zijn advocaat. Ongelukkig bestaat niet, als Geert het niet met je eens is. Alleen opzettelijk bestaat. Opzettelijke, kwaadaardige vooringenomenheid. Van een rechter, een rechter die vragen stelde, erger nog: die kritische vragen stelde. De getuige werd er niet nerveus van, voelde zich ook niet aangevallen maar voor Wilders geldt dat een getuige à décharge niet bevraagd mag worden op de status van diens uitspraken. Anders ben je vooringenomen. Volgens Wilders, niet volgens de getuige. En volgens de advocaat van Wilders, die zich hiermee (een ongeluk komt zelden alleen) ontpopt als een willoos instrument in handen van een politicus die meent per tweet een rechtbank te kunnen besturen.

Diezelfde advocaat mocht vanochtend twee uur oreren dat de rechter vooringenomen was – om vervolgens om spoed te vragen want hij moest ook nog naar Milaan. Zo gaan die dingen. Je onderbreekt een collega om in opdracht van Geert te scoren, je neemt verschrikkelijk veel tijd om uit te leggen wat niet uitgelegd maar alleen geïnsinueerd kan worden, en dan vraag je alle anderen om snelheid. Ik weet niet zeker of het hoon, arrogantie, onbeschoftheid, onverschilligheid of gewoon een bord voor z’n kop was. Hoe dan ook, ik hou het op pesten want dat is het.

Diezelfde advocaat Knoops ging tijdens zijn twee uur steeds sneller spreken en vooral ook steeds schriller. Zo, dacht ik, klinkt een slecht geweten. De toorn van de jokkebrok, de boosheid van de huichelaar, dat klonk er in door. Ja Knoops, zo gaat dat. Je hebt je op het viezige pad begeven. Die viezigheid zal je nog lang blijven aankleven jongen. Je hebt er om gevraagd.

4 november 2016

=0=
 

 

Eenvoud

Er blijken scholen te zijn die hun leerlingen verplichten een tablet te gebruiken. Die scholen stellen geen tablets ter beschikking, die moeten door de leerlingen en dus door hun ouders worden aangeschaft. Daar is protest tegen gerezen en nu schijnt het weer niet te mogen. Verplichte spullen moet de school zelf betalen. Wel mag er een vrijwillige bijdrage worden gevraagd. Het wachten is op de eerste school die voor de eerste paar honderd euro onvoorziene kosten een ‘eigen risico’ gaat invoeren. Het invoeren van een tablet kun je voorzien maar een golf van diefstallen van die aantrekkelijke dingen weer niet. 

Wie iets aan de ongelijke kansen in het onderwijs wil doen moet als de wiedeweerga de ouderbijdrage afschaffen. Die bijdragen zijn de bezegeling van ongelijkheid. Bussemaker en Dekker hebben bij het scheiden van de markt in hun laatste onderwijsbegroting ettelijke tientallen miljoenen ter vemindering van de ongelijkheid in de aanbieding, maar de meest voor de hand liggende maatregel staat er niet bij. Gaat u vooral door met die vrijwillige ouderbijdragen en welnee, die hebben niets te maken met de vergroting van de kansenongelijkheid want de kinderen van de ouders die de bijdrage niet betalen waren toch al kansloos.

Waaraan moeten gelijke kansen in het onderwijs voldoen? Nu, in ieder geval aan de regel dat financiële belemmeringen uit den boze zijn en aan de regel dat de eerste regel geldt voor alle activiteiten die door en in naam van de school worden uitgeoefend. Daar komt steeds minder van terecht, het gedoe over de tablets geeft aan dat er eerder meer dan minder financiële hordes worden opgeworpen.

Ik beperk met tot enkele constateringen. De eerste is dat de ongelijkheid begint met het onderwijs en dat, gelet op het feit dat het onderwijs zelf steeds vroeger begint, de ongelijkheid ook steeds vroeger begint. De tweede is dat dit kabinet werkelijk geen idee heeft van wat ongelijkheid is en daarom ongetwijfeld weer een boel onderwijsbureaus gelukkig maakt met de plannen iets aan de ongelijkheid te doen terwijl die plannen nog niet eens een begin maken met een aanval op diezelfde ongelijkheid.

Het opheffen van ongelijkheid komt erop neer dat elke leerling overal aan mee kan doen. Dat heeft met geld te maken, maar niet alleen met geld, ook met tijd. Aan alles mee kunnen doen klinkt eenvoudig, maar wat doe je als je, in een experiment op school om het een week zonder mobieltje te redden, een leerling tegenkomt die er niet aan mee kan doen omdat hij voor zijn werkgever bereikbaar moet zijn (Johannes Visser berichtte daar een aantal maanden geleden over in De Correspondent)? Hoeveel omgevingscomplexiteit (van werkgevers via je vrienden en vriendinnen tot en met je ouders en de jongens met wie jij nog een appeltje te schillen hebt en zij met jou) haal je binnen als je mobieltjes binnenhaalt?

Om iets aan ongelijkheid te doen moeten we eerst toegeven dat er ongelijkheid is. Niet iedereen kan bijvoorbeeld een plekje voor zijn kind op de beste school krijgen. Je kunt zo’n plek niet kopen en als het wel kan of als de zaak zo geregeld is dat het formeel niet en feitelijk wel kan – zoals in het geval van vrijwillige ouderbijdragen – is het zeer foute boel. Maar ook als het echt niet kan heb je wel de ouders een wapen uit handen geslagen maar dan zijn we er nog niet want de scholen hebben zelf ook invloed. Scholen hebben sommige leerlingen liever dan andere, net zoals werkgevers sommige sollicitanten liever hebben dan andere. In het bijzonder die sollicitanten die worden gestuurd door hun plaatsvervangende ouders, ik bedoel het UWV of de gemeente, staan er slecht op bij de werkgever. Inderdaad, precies zo als leerlingen met een rugzakje, opdat we maar weten dat er met die kinderen iets is.

Wat betekenen in deze gevallen – minder aanbod van goede scholen dan vraag ernaar, minder aanbod van goede banen dan vraag ernaar – gelijke kansen? We weten dat het in de buurt van die scholen en banen een drukte van belang is, dat de kans op file en verstopping van de wegen ernaar toe groot is en dat niet elke weg naar die school respectievelijk baan even goed is – bezien vanuit het gewenste resultaat. UWV en gemeenten doen het slecht – ze zijn de foute weg.

Rugzakjes schrikken af, ze schrikken andere ouders af en ze schrikken scholen af omdat zelfs als die school het ‘weer samen naar school’ van harte ondersteunt het lang niet altijd lukt omvoldoende tijd, geld en expertise binnen te halen en te houden om er echt iets van te maken. Ouders kiezen en scholen kiezen. Nu, zou ik denken, beperk de keuze van de ouders tot het aangeven van voorkeuren (deze school komt op nummer één, deze op twee enz.), schakel het keuzegedrag (vrijwillige ouderbijdrage bijvoorbeeld) van scholen rigoureus uit en het schone doel van de gelijke kansen heeft een kans. Waar blijft de onderwijsvrijheid? Dat wordt dan het recht je eigen voorkeuren naar voren te brengen in een situatie waarin de beslissing over het verzilveren van die voorkeuren uit handen is gegeven aan een instantie/mechanisme dat het geheel der voorkeuren zo goed als mogelijk moet zien te bedienen (en dat strekt zich dan uiteraard ook uit over het stichten/opheffen van scholen). Dat met die ouders moet kunnen lukken (er wordt per slot al mee geëxperimenteerd), dat met die scholen is de echte complexiteit.

Vervang scholen door werkgevers en je weet waar het probleem zit: in het vervangen van de selectievrijheid van werkgevers door een toewijzingsprocedure waar de voorkeur van de sollicitanten (of ouders, of leerlingen) als essentiële informatie wordt meegenomen maar ook alleen als informatie (en niet bijvoorbeeld als een dwingende oproep, laat staan een ‘eis’ of ‘recht’), waar de voorkeur van de werkgever (of school) op dezelfde manier wordt behandeld (uiteraard met uitsluiting van de in artikel 1 van de Grondwet verboden onderscheidingen) en laat een van aanbod en vraag onafhankelijk instituut/mechanisme met een uitgekiend algoritme een zo goed mogelijke match tot stand brengen.

Het hoeft natuurlijk niet. Op 31 oktober publiceerde het ministerie van OCW een ‘actieplan’ om ongelijkheid tegen te gaan. Het ministerie heeft er zelfs 26 miljoen € voor over. Waarvoor? Nu, om de overgangen tussen scholen te vergemakkelijken bijvoorbeeld en, nog directer, om kinderen van laagopgeleide ouders bij de hand te nemen zodat ze kinderen van hoogopgeleide ouders naar de kroon zullen steken. Van die dingen. Gelet op de ervaring van decennia zou ik zeggen dat het niets wordt, althans niet zolang we onder vrije schoolkeuze veel meer verstaan dan het eenvoudige aangeven van je voorkeur en we daarom toestaan dat ouders scholen kiezen om hun kinderen van vreemde smetten vrij te houden en scholen ouders en kinderen kiezen die geheel vrijwillig betalen voor waar ze geheel onbetaald recht op zouden moeten hebben. In het ideale geval heb je daar een overheid voor, om tegen te gaan dat dingen die je via de voordeur niet wilt hebben via de achterdeur alsnog binnensluipen.

Die overheid hebben we niet, wij kennen de gedoogoverheid, de overheid van de kool en de geit.

2 november 2016

=0=